Archief citaten

Citaten en foto’s van de maand

Een compleet overzicht van alle citaten en foto’s van de maand tot en met 2012.

In de brochure ‘Franciscus van Sales in kernwoorden’ beschrijft Wim Holterman OSFS deze maand dat Franciscus van Sales iemand was die van God hield en dat die liefde ook mensen omvat.

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’.
In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

November 2024
250 3;1
In het genade-leven is het onmogelijk stil te blijven staan.
St.Bernard merkt op dat het eigen is aan de mens om nooit in een bepaald stadium te blijven steken. Of hij gaat vooruit, of hij wijkt terug; “allen lopen, maar alleen één haalt de prijs; loop daarom opdat je die prijs behaalt”. ( I Kor.9:24)
Welke andere prijs dan Jezus Christus ? En hoe win je die anders dan in zijn gevolg te lopen? Maar als je je inzet, hem achterna, weet dan dat je niet ophouden moet met lopen, want hij staat nooit stil, en gaat constant door op zijn weg naar de liefde en de gehoorzaamheid “tot aan zijn dood en wel de dood aan het kruis” ( Fil.2:8)

251 3;1
Vooruit dan, ga door, zegt Bernardus, ga, beste Théotime.
Heb geen andere grens dan die van je leven; zolang je die nog niet hebt bereikt, ga door in het gevolg van je Heiland.
Maar loop met vurigheid, loop snel, want waarom zou je dralen om hem achterna te gaan als je nooit bij hem zou aankomen ?
Het gaat om een weg die geen haltes kent. Zoals zijn naam het zegt : een weg is niet gemaakt om erop te gaan zitten, maar om “onderweg” te zijn , d.w.z. te lopen, te gaan.
Zegt God niet : “Wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk” ( Gen.17:1)

FOTO: november 2024

November –  Afsterven om weer op te bloeien

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

Citaten 2024

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’.
In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

Juli 2024

134       2;1         

We spreken over God. We spreken niet zozeer over wie hij is in zichzelf, maar kijken hoe hij zich vanuit zijn werken doet kennen.

Wanneer we zien hoe hij kwaadwilligen straft noemen wij hem “rechtvaardig”; als hij de zondaars bevrijdt uit hun ellende “barmhartig”; als hij alle dingen schept, en wonderen verricht “almachtig”; als hij zijn beloften verwerkelijkt, spreken we over “trouw” en als hij alles in een grote orde laat gebeuren, praten we over zijn “wijsheid”, enz.

Naargelang de gevarieerdheid van zijn werken schrijven we hem een grote diversiteit aan volmaaktheden toe. Maar in God is er slechts één volmaaktheid, het eenvoudige “het zichzelf-zijn”. Al wat er in God is behoort tot zijn “Zijn”, zijn wezen. En alle zozeer diverse volmaaktheden die we aan hem toeschrijven, vormen slechts één zuivere en pure eenheid.

Zo zijn er in God niet de onderscheiden volmaaktheden die wij omschrijven, maar is er slechts één algehele volmaaktheid, die boven elke volkomenheid uitstijgt en al deze onderscheiden volmaaktheden in zich omvat.

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’.
In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

Juni 2024

131      1;18

Onze natuurlijke neiging om God boven alles te beminnen is niet niks. God bedient er zich van als met een handvat om ons te grijpen en ons gemakkelijker naar zich toe te trekken. Daarvoor hecht de goddelijke Goedheid zich aan ons hart, zoals kleine vogeltjes zich vastklampen aan het net. Zo kan God ons naar zich toetrekken, als het zijn barmhartigheid behaagt om medelijden met ons te hebben. Ze is als de indruk, het spoor dat onze Schepper en eerste oorsprong in ons heeft achtergelaten; hij nodigt ons uit om hem te beminnen en vertelt ons heimelijk dat wij behoren aan zijn goddelijke Goedheid.

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’.
In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

Mei 2024

130      1;18

Niemand zal ons kunnen zeggen : Wie toont ons het goede ?

Zelfs als onze natuurlijke neiging er niet in slaagt God te beminnen zoals het zou moeten, maar we hem wel trouw zijn, zal God ons de hulp van zijn genade geven waarmee we voortgang kunnen maken in deze liefde. En als wij, op onze beurt, meewerken met deze genade, zal God ons nog meer doen voortgaan in de liefde. Hij leidt in al zijn tederheid, ons van goed naar beter, naar de hoogste liefde waarheen onze natuurlijke neiging ons dringt. Eén ding is zeker : aan wie trouw is in kleine dingen, en wie alles doet wat hij kan, zal de goddelijke vrijgevigheid nooit weigeren hulp te schenken, opdat men steeds verder vooruit kan gaan.

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’.
In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

CITAAT: APRIL 2024

76      1;7

Het is niet de gelijkenis die een geneesheer liefdevol maakt voor een zieke, maar de samenwerking die gevonden wordt tussen de behoefte van de een en de kundigheid van de ander; de een heeft de hulp nodig, die juist de ander kan geven.

In een zangkoor werken de deelnemende zangers er samen aan om iets harmonisch tot stad te brengen, zoals bloemen de kleurenpracht tot een boeket maken en gekleurde steentjes een schitterend mozaïek scheppen. Zo wordt de liefde niet altijd geboren uit overeenkomsten, maar uit de goede verhoudingen tussen twee dingen die ervoor zorgen dat ze elkaar wederzijds vervolmaken en daardoor beter worden.
….

78        1;8

De verwantschap tussen de minnaar en de beminde is dus de eerste bron van de liefde. Deze verwantschap, of deze overeenkomst bestaat uit een wederzijds elkaar verstaan, die maakt dat twee er in een onderlinge verhouding naar eenheid groeien om zo elkaar te verrijken in volmaaktheid.

In 2018 gaf Hannemie van Dijck haar ‘reisverslag’ door de Verhandeling over de liefde van God uit. Zij nodigt in haar ‘Voorwoord’ uit om deze reis met haar mee te maken en wenst ons een goede reis toe. Ze voegt daar nog aan toe: ‘Moge het overdenken van deze teksten een zegen voor je zijn. Neem eruit mee wat je aanspreekt, en laat al het andere vallen. Een paar goede zaadjes kunnen genoeg energie geven om voort te kunnen gaan op je eigen weg. Meer heb je niet nodig’. In ons citaat van de maand willen we de komende tijd een aantal citaten van haar ‘reisverslag’ aan u doorgeven. Hopelijk zijn het voor u goede richtingwijzers.

“Kijk eens aandachtig naar wat er gebeurt tussen een magneet en het ijzer. Daar vinden we een volmaakt voorbeeld van wat de liefde, gevoelig als ze is, met bereidwilligheid ondergaat.
Het ijzer heeft zo’n gevoeligheid tegenover de magneet, dat het zich richt naar de magneet zodra het zich tot hem getrokken voelt. Dan begint het zich te bewegen, te trillen, om a.h.w. uiting te geven aan het genoegen dat het ervaart. En dan verplaatst het zich naar de magneet, zoekend zich er zo goed mogelijk mee te kunnen verenigen.
Is het niet mooi, hoe in deze vergelijking zichtbaar wordt wat de verschillende fasen zijn die een levende liefde doorleeft?
De waarachtige liefde is de beweging en de uitvloeiing van het hart naar degene die bemind wordt.
De bereidvaardigheid is het ontwaken van het hart, maar de liefde is er de voortgang van; het hart slaat zijn vleugels uit dank zij de bereidwilligheid, maar de liefde is zijn vlucht.”

CITAAT: FEBRUARI 2024

In dit hoofdstuk beschrijft Franciscus van Sales hoe mensen eindeloos bezig kunnen blijven met Gods wil, en dan in het bijzonder hoe ze erachter kunnen komen wat Gods wil en Gods Voorzienigheid precies inhoudt en waarom dat zo is. Waarom redt de ene mens het wel en de andere niet? Franciscus pleit ervoor om deze vraag op vasthoudende wijze los te laten:

“Als een mens met al z’n nieuwsgierigheid zoekt naar oorzaken en gevolgen van Gods wil, raakt zijn geest hopeloos verstrikt in de netten van ontelbare moeilijkheden. In onze redeneringen over Goddelijke zaken komen we helemaal klem te zitten en dat alles loopt natuurlijk op niets uit. Zo komen we niet tot kennis van de waarheid, maar tot kennis van de dwaasheid van onze ijdelheid. (…) De mens kan nu eenmaal niet doordringen in Gods eindeloze wijsheid. Zijn oordeel en uitspraak gaan ons bevattingsvermogen eindeloos te boven. En daarom moeten we Gods besluiten als passende en rechtvaardige besluiten aanbidden, zonder te gaan zoeken naar oorzaken en redenen, want die bewaart God als een geheim. (…) Het is zoals Jezus Sirach (3, 21) zegt: zoek niet wat te moeilijk voor je is en jaag niet na wat je krachten te boven gaat.”

Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 7

In dit hoofdstuk legt Franciscus van Sales uit dat bijna alles staat of valt met de menselijke wil, behalve de liefde Gods. Onze liefde voor God kan alleen aan God worden toegeschreven, niet aan onszelf. De auteur verduidelijkt dit met meerdere voorbeelden en dit is er één van. De zeeprik of zeelamprei is, zoals veel voorbeelden uit de natuur, afkomstig uit de verhalen van Plinius:

“Ken je die wonderlijke vis, de zeeprik? Die kan een schip dat met volle zeilen op open zee vaart wel tegenhouden, maar vaart en vooruitgang geven kan het zo’n schip niet. Het beest kan de beweging wel stoppen, maar niet geven. Zo is het ook met onze wil. Die kan de voortgang van de goddelijke ingeving in ons tegenhouden en hinderen. Als de gunstige wind van de hemelse genade de zeilen van onze geest laat opbollen, is het aan ons om onze instemming te weigeren. Dan waait die gunstige wind tevergeefs. Maar als onze geest met de wind mee zeilt, zijn wij het niet zelf, die de wind in onze ziel blaast en vaart geeft aan het schip van ons hart; wij vangen alleen de wind, die van God komt, op in onze zeilen en laten het schip varen zonder het tegen te laten houden door de zeeprik van ons verzet.”

Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 6

September 2024

174  2;9

Aristoteles  vertelt hoe er bepaalde vogeltjes zijn, de “apoden”, die zulke korte en zwakke pootjes hebben, dat ze er bijna niets aan hebben om goed te kunnen opvliegen ; ze zouden dan ook kunnen sterven als ze niet werden geholpen door een windvlaag die hen een zetje kon geven. Ze hebben de handigheid om zo de windvlaag op te vangen, dat deze hen opheft en hen daardoor in staat stelt frank en vrij de lucht in te dartelen.

175  2;9

Als het ons overkomt het luchtruim van de goddelijke liefde te verlaten door op de grond te vallen, telkens als we God beledigen, zouden we zeker sterven. Maar het komt wel heel zelden voor dat de liefde van God aan diens gerechtigheid toestaat deze straf te gebruiken. Integendeel, in zijn waakzame medelijden zal hij ons opheffen uit onze ellende.

En God doet dat door ons de gunstige wind te sturen  van zijn heilige inspiratie. Zij komt in ons hart met zachte kracht, zij grijpt ons vast, zij ontroert ons. Zij verheft onze geest en trekt onze gevoelens naar de hoogten van de goddelijke liefde.

http://oblaten.osfs.nl/…/citaatvandemaand-oktober-2024-2Oktober 2024

245      2;22

De liefdadigheid is een belangeloze liefde, want voor haar beminnen wij God om de liefde voor hemzelf., omwille van zijn schoonheid, die waardig is boven alles bemind te worden.

De liefdadigheid  is een vriendschap, een waarachtige vriendschap, want ze is wederkerig.

God bemint van alle eeuwigheid wie hem heeft bemind, hem bemint of hem zal beminnen in deze wereld.

Deze vriendschap is wederzijds erkend, en uitgesproken : God kan de liefde die we voor hem hebben niet negeren, want hij is het zelf die de liefde in onze harten heeft gestort. God heeft ons alle geheimen ontsluierd, zoals men dat tussen vrienden  doet in de diepste intimiteit.

November 2024
250 3;1
In het genade-leven is het onmogelijk stil te blijven staan.
St.Bernard merkt op dat het eigen is aan de mens om nooit in een bepaald stadium te blijven steken. Of hij gaat vooruit, of hij wijkt terug; “allen lopen, maar alleen één haalt de prijs; loop daarom opdat je die prijs behaalt”. ( I Kor.9:24)
Welke andere prijs dan Jezus Christus ? En hoe win je die anders dan in zijn gevolg te lopen? Maar als je je inzet, hem achterna, weet dan dat je niet ophouden moet met lopen, want hij staat nooit stil, en gaat constant door op zijn weg naar de liefde en de gehoorzaamheid “tot aan zijn dood en wel de dood aan het kruis” ( Fil.2:8)

251 3;1
Vooruit dan, ga door, zegt Bernardus, ga, beste Théotime.
Heb geen andere grens dan die van je leven; zolang je die nog niet hebt bereikt, ga door in het gevolg van je Heiland.
Maar loop met vurigheid, loop snel, want waarom zou je dralen om hem achterna te gaan als je nooit bij hem zou aankomen ?
Het gaat om een weg die geen haltes kent. Zoals zijn naam het zegt : een weg is niet gemaakt om erop te gaan zitten, maar om “onderweg” te zijn , d.w.z. te lopen, te gaan.
Zegt God niet : “Wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk” ( Gen.17:1)

Foto’s 2024

FOTO: JULI 2024

‘Een kleurrijk begin van een veelbelovende zomer.’

5 juli 2013 bij st oederode

FOTO: JUNI 2024
Maand van het Heilig Hart van Jezus.

‘Beeld in de Petrus en Pauluskerk van de binnenstad van Potsdam.’

FOTO: MEI 2024
Mariamaand

‘Huisvlijt uit mijn jeugd

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: APRIL 2024

‘Voorjaar………..fris groen! Hier word je toch blij van.

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

26-3-2018

FOTO: MAART 2024
De maand van Sint Jozef.

‘Beeld in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-Ten Hemelopneming in Handel.

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: FEBRUARI 2022

Lente op komst

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: JANUARI 2022

Januari: Maand van Franciscus van Sales !
Ook in 2024 een bron van inspiratie !

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

Zomaar een gedachte bij Stonehenge:

Mystiek en religie, mystiek en geloof hebben elkaar nodig.

Nog steeds…..

Verkwikking aan een koele waterbeek

bij nijnsel 20-8

Foto: Oktober 2024

Oktober -Mariamaand

November  – Afsterven om weer op te bloeien

Citaten 2023

In het citaat van november is te lezen hoe de heilige liefde in een enkel ogenblik verloren kan gaan. Die liefde wordt in dit hoofdstuk vergeleken met de zon en de zon, op haar beurt, met God. Zowel God als de zon geven warmte en liefde. Het is, zo laat dit citaat zien, aan de mens om voor die warmte en liefde te kiezen:

“Een groep pelgrims lag tegen het middaguur in de schaduw van een boom te slapen. In de koele schaduw kwamen ze bij van hun vermoeidheid, maar uiteindelijk scheen de zon toch weer in hun gezicht. Zo werden ze met zacht geweld gewekt. Sommigen van hen kwamen overeind, liepen verder en bereikten nog voor de avond viel veilig en wel de herberg waar ze konden overnachten. De anderen keerden de zon de rug toe, trokken hun hoed over de ogen en sliepen verder. Toen ze uiteindelijk wakker werden was het al donker. In hun zoektocht naar de herberg verdwaalden ze in het bos en vielen ten prooi aan de wilde dieren. Zeg nu eens, Theotimus, hebben de eerstgenoemden hun geluk niet aan de zon te danken? En dan bedoel ik natuurlijk de Schepper van de zon.”

Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 5

CITAAT: NOVEMBER 2023

In de afgelopen maanden vond u citaten uit de brochure van Wim Holterman OSFS in deze rubriek. Het jaar daarvoor, 2022, stond in het teken van het dubbeljubileum van Franciscus van Sales en Jeanne de Chantal. In de laatste maanden van dit jaar leest u verder waar we in december 2021 zijn opgehouden, namelijk in de Theotimus. Dit vierde hoofdstuk uit de Verhandeling ofwel Theotimus draagt als titel: De liefde Gods gaat in een oogwenk teloor. In de voorafgaande tekst is beschreven hoe de heilige liefde stap voor stap vorderingen maakt en langzaam maar zeker steeds wat terrein kan winnen, zodat een welwillend mens steeds iets volmaakter kan worden. Maar wat heel langzaam opgebouwd wordt, kan, zo beschrijft Franciscus van Sales het in dit hoofdstuk, ook in een enkel triest moment verloren gaan:

“Een parel, die uit hemelse dauw is ontstaan, gaat verloren als ook maar één druppel zeewater in de schelp weet door te dringen. Zo is het ook met onze geest. Die verlaat ons lichaam niet beetje bij beetje, maar in een enkel ogenblik, namelijk als het lichaam zo op is dat het niet meer mogelijk is daarin verder te leven. Zo is het ook met de heilige liefde. Op het moment dat het hart door de hartstochten zo beschadigd is dat de heilige liefde daarin niets meer te zoeken heeft, vertrekt ze meteen. Als de heilige liefde niet meer kan heersen, kan ze nu eenmaal niet bestaan.”

Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 4

CITAAT: OKTOBER 2023

ZIJN GODSBEELD

Frans van Sales is alleen maar te begrijpen vanuit de vaste overtuiging, dat God van Zijn mensen houdt. Alles wat van God komt, alles wat God wil, alles wat Hij doet: alles vindt zijn oorsprong in de liefde van God voor mens en wereld, want het wezen van God is liefde. Hij kan niet anders dan liefhebben.

Het is niet verwonderlijk, dat Frans van Sales dikwijls wordt afgebeeld met een hart in zijn handen. Voor hem ligt de plaats waar God wil wonen in je hart. Het is voor hem daarom zaak om God toe te laten tot je hart. Dan pas kun je ervaren en voelen, dat God liefde is. Geloven is voor hem leven ‘van hart tot Hart’. Het heeft alles van een liefdevolle relatie, een wederkerige liefde. De initiatiefnemer van deze liefde is steeds God. Hij heeft ons het eerst lief. Geloven is niet alleen een zaak van ons verstand, maar vooral van ons hart. Daarom is het zaak om ons hart te openen voor God zodat Hij bij ons zijn woning kan vinden.

Salesiaanse spiritualiteit is vanuit dit perspectief bezien altijd een spiritualiteit van hartelijkheid en optimisme, van geduld en vergevingsgezindheid. Het is een spiritualiteit van leven in liefde. De liefde van God voor ons is eindeloos en doet in het gewone dagelijkse leven een oproep aan ons om die liefde concreet gestalte te geven.

CITAAT: SEPTEMBER 2023

ZIJN AANBEVELINGEN

Leven in de geest van Frans van Sales is leven in de tegenwoordigheid van God. Voor hem is dit uitgangspunt én doel van alle leven. Hij is ervan overtuigd, dat God een en al liefde is en dat mag zijn weerklank vinden in alles wat ik doe. Voor hem is het daarom belangrijk om zelf ook beminnenswaardig te leven. Hij beveelt aan om te leven op een innemende manier, positief en hartelijk.

Leven in Gods tegenwoordigheid mag niet als een last ervaren worden. Integendeel: het schenkt leven in al zijn volheid. Het geeft er diepte en glans aan. Volgens  hem kunnen we ontdekken wat God van ons wil door deze wil te spiegelen aan het gebod van de liefde. Alles wat een mens in die geest doet is het beantwoorden van die liefde van God. Ook hier geldt zijn fundamentele stelregel: ‘Alles uit liefde, niet omdat het moet’. Liefde krijgt steeds voorrang op menselijke regels en wetten.

Hij beveelt aan om op de weg naar een deugdzaam leven niet te overdrijven, maar steeds kleine stappen te zetten. Die zijn  eerder een garantie om te leven volgens Gods wil dan grote stappen waardoor mensen oververmoeid raken. Hij beveelt aan om vooral geduld met zichzelf te hebben en niet te schromen om telkens opnieuw te beginnen. Elke dag is een geschenk om verder te gaan op de weg van Gods liefde.

Het citaat is afkomstig uit de brochure Franciscus van Sales in kernwoorden, van Wim Holterman OSFS.

CITAAT: AUGUSTUS 2023

ZIJN MANIER VAN HANDELEN

Met grote hoofdletters schrijft Frans van Sales aan Jeanne de Chantal: ‘DOE ALLES UIT LIEFDE, NIET OMDAT HET MOET’. Dit is het hart van de Salesiaanse spiritualiteit. Dit is het uitgangspunt van alle gedachten en raadgevingen die hij aan mensen geeft. Hij wordt niet voor niets ‘doctor amoris’ genoemd, ‘leraar van de liefde’. Uiteindelijk hebben zijn boeken ‘Inleiding tot het devote leven’ en ‘Verhandeling over de liefde tot God’ niets anders dan liefde als uitgangspunt: liefde van God voor mensen, liefde van mensen voor God en voor elkaar. Hij citeert ergens de H. Bernardus, die zegt: ‘De maat van de liefde tot God is liefde zonder maat’. Op een andere plek heet het: ‘De liefde heeft twee armen: de ene omhelst God, de andere de naaste’.

Frans van Sales is onvermoeibaar in het benadrukken dat God ons het eerst heeft liefheeft, elk mens op een unieke wijze. Een mens die gelooft dat God zo Liefde is, kan dat alleen maar beantwoorden met liefde: met liefde tot God, met liefde tot zijn naaste en met liefde voor zichzelf. Dit in overeenstemming met de opdracht van Jezus: ‘elkaar lief te hebben zoals Hij ons heeft liefgehad’(Joh. 15,12)

Deze maand komt het citaat van de maand opnieuw uit de brochure ‘Franciscus van Sales in kernwoorden’ uit 2022, geschreven door Wim Holterman OSFS.

ZIJN DOEL

‘Frans van Sales legt met heel zijn leven en werken er getuigenis van af, dat het voor een deugdzaam leven noodzakelijk is om je helemaal aan God te durven geven en wel vanuit het vaste vertrouwen, dat Deze oneindig veel van je houdt. Iedere mens mag leven in Gods liefde. Daarop vertrouwen mag zijn als een warme deken voor je leven. God is liefde, ook voor jou door alle wisselvalligheden van het leven heen. Hij is er voor jou, voor ons: zo is Zijn naam. Hij maakt die naam zeker waar. Met dat vertrouwen mogen we steeds opnieuw naar Hem terugkeren. Hij houdt ons leven in Zijn hand.’

Dat Godsvertrouwen is voor Frans van Sales als een fundament voor ons leven, als een vaste grond voor onze voeten. In het vertrouwen dat Hij met ons meegaat op onze levensweg mogen wij op onze beurt erop vertrouwen, dat wij ons levensdoel zullen bereiken: Gods eeuwige liefde. Na de geloofscrisis die Frans zelf op 19-jarige leeftijd in Parijs doormaakte is hij er rotsvast van overtuigd geraakt dat God hem nooit in de steek zal laten, omdat God liefde is. En daarom is er niets beters in een mensenleven dan je helemaal te geven aan die Liefde door liefde waar te maken in je eigen leven.

Het citaat is afkomstig uit de brochure ‘Franciscus van Sales in kernwoorden’ van Wim Holterman OSFS.

DE WEG VAN ZIJN VOORKEUR

‘Zolang je op de weg van de deugd vooruitgaat, ook al gaat het langzaam, dan zul je je doel niet missen. Ga daarom blij door; als je je weg echter niet steeds met vreugde kunt gaan, doe het dan met moed en geef je over aan God.’

Frans van Sales is een man van de menselijke maat. Hij schuwt overdrijving. Hij is eerder voorstander van het zetten van kleine stapjes. We hoeven niet zo snel als engelen te kunnen gaan, zegt hij ergens. We mogen gaan in het tempo dat bij ons past. Niet overdrijven, niet alles te snel willen. Het is verstandiger om op de weg van naar een deugdzaam leven stap voor stap te gaan. Zoals we aangespoord worden om geduld met anderen te hebben, zo mogen we eerst en vooral geduld met onszelf hebben. Lukt het ons vandaag niet wat we willen bereiken: morgen komt er een nieuwe dag waarop je weer nieuwe stappen mag zetten. Frans van Sales raadt ons aan om niet vol trots op weg te gaan, niet hoogmoedig maar nederig. Het heeft geen zin om jezelf voorbij te lopen. Het is belangrijker om ‘te zijn wie je bent en dat zo goed mogelijk te zijn’. Die weg van kleine stappen gaan brengt je dichter bij de mens naast je en dichter bij God, die het uiteindelijke doel is van onze levensweg.

Het citaat van de maand mei is genomen uit de brochure ‘Franciscus van Sales in kernwoorden’ van Wim Holterman OSFS.

ZIJN RELATIE TOT DE SCHEPPING

In zijn geschriften geeft Frans van Sales met een zeer grote regelmaat uiting aan zijn liefde voor de schepping. Hij beschrijft met grote precisie het gedrag van bijen, hij gebruikt graag het beeld van de schepping om Gods liefde voor de mensen duidelijk te maken. Hij laat zich zien als een eerbiedige toeschouwer en een groot bewonderaar van alles wat leeft. Heel de schepping is spiegel van de Schepper. Zelf schrijft hij daarover: ‘Slechts één ding is belangrijk: dat de Schepper van ons houdt. Zijn liefde staat onomstotelijk vast en dat moet voor ons genoeg zijn’.

De wereld waarin hij leeft is een en al verwijzing naar Gods liefde voor de mensen. Hij ziet die als een geschenk die de goedheid van de Gever weerspiegelt. De schepping nodigt dan ook uit tot bewondering en tot dankbaarheid, tot een zorgvuldig omgaan met dit grote geschenk. Levend te midden van de grootsheid van de bergen in de Haut-Savoye gebruikt hij ook graag beelden die hij ontleent aan de schitterende, machtige en soms overweldigende natuur. De mens mag ervan genieten. Hij ziet echter ook het beeld van gevaarlijke hellingen in een mensenleven, maar dan is er steeds de beschermende handreiking van God.

Het citaat van de maand mei is genomen uit de brochure ‘Franciscus van Sales in kernwoorden’ van Wim Holterman OSFS.

ZIJN OVERTUIGING

In zijn ‘Aanbeveling’ van het boek van Dirk Koster over Frans van Sales schrijft Mgr. Ad van Luyn sdb het volgende: ‘Voor Frans van Sales is een christen iemand die van God houdt en van zijn medemens met een eenvoudige en opgewekte goedheid. Deze goedheid, voor hem de essentie van het Evangelie, noemde hij ‘devotie’. (…)
Voor hem is deze devotie niets anders dan de concrete vertaling van de liefde. Het is als het ware de vlam die het vuur van de liefde laat oplaaien, spontaan en beweeglijk, die de liefde vertaalt in onmiddellijke en daadkrachtige solidariteit, in edelmoedig en vastberaden volgen van de evangelische weg, waartoe alle volgelingen van Christus als ‘mensen van de weg’ zijn uitgenodigd.’

Frans van Sales is niet een man van regeltjes en wetjes. De orde van de Visitatie, die hij samen met Jeanne de Chantal sticht, is in oorsprong bedoeld als een beweging van vrouwen die gebonden zijn door slechts één band, te weten de band van de liefde. Kloosterregels mogen deze vrouwen niet in de weg staan om uit te groeien tot ‘devote mensen’, mensen die leven vanuit een diep Godsvertrouwen en een hoogstaande mensenliefde.

ZIJN  MENSBEELD

Frans van Sales wordt vaak ‘Gods humanist’ genoemd. In tegenstelling tot de strenge negatieve visie van zowel protestantse alsook van katholieke zijde is zijn mensbeeld uiterst positief. Zijn bekende spreuken als ‘Bloei waar je bent geplant’ en ‘Wees wie je bent en wees dat zo goed mogelijk’ spreken hierover duidelijke taal. Elk mens mag groeien in zijn leven, in zijn liefde. God pint niemand vast op eventueel gemaakte fouten. Gods liefde nodigt telkens weer uit tot opnieuw beginnen.
Het is Frans’ overtuiging dat elk mens geroepen is tot heiligheid daar waar hij leeft, werkt, zorgt en liefheeft. Heiligheid is geen ‘voorrecht’ van kloosterlingen, maar een uitnodiging voor iedereen en voor overal.

Frans van Sales is geen bisschop die boven mensen staat, maar naast hen. Empathie gaat voor hem boven een straffende vinger. Hij probeert in te voelen wat er met mensen is, hoe hij hen het best van dienst kan zijn. Zijn spiritualiteit is geen spiritualiteit van boven maar van beneden. Zijn begeleiding is uitnodigend en daagt uit om kleine stappen te zetten op de weg naar de mens, die geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis.

ZIJN KRACHTBRON

Frans van Sales was een man van gebed. Biddend en mediterend wil hij leven in de aanwezigheid van God. Hij begint er zijn dag mee en sluit die dag er ook weer mee af. Vandaaruit put hij de kracht om voor mensen zo goed als God zelf te worden. En dat niet alleen in woorden maar ook en vooral in daden. Hoogtepunt van zijn biddend leven is het dagelijks vieren van de Eucharistie. In dat sacrament voelt hij bij uitstek Gods aanwezigheid in zijn leven in Woord en in Teken. Hij ervaart daarin Gods nabijheid in zijn eigen leven en wenst die anderen ook biddend toe. Het vieren van de Eucharistie beleeft hij als Gods tegenwoordigheid in het leven van mensen: God die Zichzelf geeft zoals Hij zich ook gegeven heeft op het kruis. Dat alles puur uit liefde.

In zijn geestelijke begeleiding van mensen legt hij vaak de nadruk op het meevieren van de Eucharistie, alsook op het persoonlijk gebed door de dag. Zoals hij zelf steeds probeert te leven in de tegenwoordigheid van God in heel zijn doen en laten, zo beveelt hij dit ook aan allen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd.

ZIJN LEVENSMELODIE

Het fundament van het geloven van Frans van Sales is de vaste overtuiging dat het God is die ten diepste van hem houdt. God is een en al liefde. Dat klinkt door in al zijn spreken, in heel zijn doen en laten, in al zijn denken. Zijn vele geschriften zijn doordrenkt van dit geloven. Dit maakt hem tot een optimistische heilige. God is geen straffende God, maar een God van vergeving en van leven voorgoed. Hij laat niemand van Zijn mensen vallen. Het is de overtuiging van Frans, dat God ons nabij is als een goede Vader, die ons bij de hand neemt op de weg door ons leven, Die een steun is als het leven ons moeilijk valt, Die ons niet loslaat als wij Hem uit het oog dreigen te verliezen.

Het is dan ook niet verwonderlijk, dat het Bijbelboek ‘Het Hooglied’ het meest geliefde boek is van Frans. Het is voor hem één loflied op de liefde van God voor Zijn mensen. Tegelijkertijd mag het duidelijk zijn, dat liefde alles van doen heeft met een relatie. Zoals Gods liefde voor de mens onomstotelijk is, zo dient het antwoord van de mens er ook een van liefde te zijn. Het eerste gebod ‘God liefhebben en de naaste’ is de herkenningsmelodie van zijn leven die terugkomt in allerlei toonaarden, bij allerlei gelegenheden en ontmoetingen, in zijn talloze brieven en preken.

Foto’s 2023

FOTO: DECEMBER 2023

Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen….’

(Lucas 2 : 10 )

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

FOTO: NOVEMBER 2023

‘Extra aandacht voor onze dierbare overledenen’

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: OKTOBER 2023 -Mariamaand

‘“Dit mooie antieke Mariabeeld, zomaar aangetroffen bij onze buurvrouw.’

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: SEPTEMBER 2023

“Voorbodes voor een mooie herfst?”

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

FOTO: AUGUSTUS 2023

“Gereed voor de oogst.”

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: JULI 2023

“Zomerbloeiers.”

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: JUNI 2023

“Voor de opwekking van uw vakantiegevoel. Genieten mag, ook van Frans van Sales.”

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

Meimaand….Mariamaand

Zwarte Madonna, gezien op onze reis naar Annecy in 2022 in de Sint Franciscus van Saleskerk, bekend als de kerk van de Italianen, het voormalig heiligdom van het eerste klooster van de Visitatie.

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

FOTO: April 2023

Eindelijk lente.

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

Van oudsher is maart de maand van Sint Jozef.

Foto gemaakt door Riky van de Vossenberg©. Opnamen bevatten auteursrechten en mogen niet zonder toestemming worden gebruikt.

FOTO: FEBRUARI 2023

Ook de winter kan heel mooi zijn.

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

FOTO: JANUARI 2023

‘Detail van kazuifel.’ Januari is de maand van Franciscus van Sales. De foto laat een detail van kazuifel zien, de foto is gemaakt bij Museum de Schat van Simpelveld.

© Riky van de Vossenberg. U mag deze illustraties niet gebruiken zonder toestemming.

Citaten 2022

“Toen men Frans op het eind van zijn leven vroeg of hij geen geloofstwijfels voelde en eraan toevoegde dat menig heilige daartoe bekoord is bij zijn heengaan, was zijn antwoord, nederig maar vastberaden: Dat zou van mijn kant een zwaar verraad betekenen.

Iemand heeft mij verteld dat zij, na twee jaar geplaagd te zijn geweest door een zeer zware bekoring tegen het geloof in het Allerheiligste, daarvan bevrijd werd de eerste de beste keer dat zij er met Frans over sprak. Zelf vond ik na een dergelijke, jaren durende kwelling alleen verlichting door wat hij mij vertelde, en ik ben er vast van overtuigd dat zijn gebed voor mij de volledige bevrijding ervan heeft teweeggebracht. Met ongelofelijke nadruk bleef hij mij verzekeren dat het katholieke, apostolische en Roomse geloof absoluut de enige weg naar de hemel was; een andere was er eenvoudigweg niet, en men moest die weg altijd volgen, wát men er ook op tegenkwam. Dergelijke dingen zei hij me met zoveel overtuiging dat hij me ongelofelijk sterk maakte tegen genoemde bekoring en me tevreden en bemoedigd achterliet.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. Dit is de laatste maand waarin uit deze tekst geciteerd wordt, daarom is gekozen voor een passage waarin het gaat over de laatste periode van zijn leven. Ook toen bleef hij standvastig geloven, zoals uit de getuigenis blijkt. Dat zijn geloofsovertuiging ook anderen tot standvastigheid kon brengen, is onderwerp van de tweede alinea. Overigens is niet alleen Franciscus van Sales, maar ook Jeanne de Chantal heilig verklaard en wel op 16 juli 1767 door paus Clemens XIII. Haar feestdag is 12 augustus. Ze vertelt in dit citaat in alle openheid hoe hij haar heeft geholpen, niet alleen door met haar in gesprek te gaan, maar ook door zijn gebed voor haar zoals hierboven omschreven.

“Frans was begiftigd met een zeer bijzondere verdraagzaamheid, die onverwoestbaar was en onverslaanbaar. De genoemde deugd was grenzeloos in Frans verankerd. Hij ging daarin zo ver dat hij zonder enige beperking alles verdroeg wat God hem toestuurde of liet overkomen. Ik heb verschillende keren meegemaakt dat hij werd bestookt met zeer pijnlijke tegenwerking, soms ook met onheus gedrag tegenover zijn broers of andere familieleden of burgers van deze stad; steeds bleef hij er geduldig en rustig onder. Een keer vroeg ik hem naar aanleiding van zo’n voorval of het hem niet aan zijn hart ging; zijn antwoord was: “Ik heb me nooit kalmer gevoeld dan nu”. Frans was uiterst verdraagzaam als het ging om verwijten, afkeuring en kritiek; ik heb het al gezegd: het leek op hem geen vat te hebben. Wel zijn zulke dingen hem vaak op diverse plaatsen en tijden overkomen; niet dat men reden tot iets dergelijks had, want voor zover wij weten, heeft hij nooit aanleiding gegeven tot afkeuring of iemand onheus behandeld, maar hij kon eenvoudigweg niet voldoen aan dingen die men ten onrechte van hem verlangde. Enkele van zijn geliefde uitspraken waren deze: dat de tijd van tegenwerking en tegenwind het goede seizoen was om te oogsten; dán moest men de zegeningen van het ongemak inzamelen; dán had men meer profijt in één dag dan anders in tien dagen; God zou het woord doen voor hen die zwijgen, winnen voor hen die verduren en hun geloof met een gunstige afloop bekronen. Hij schreef eens: Wees niet boos op dat arme hart van je, maar help het stilletjes vooruit in het heilig loslaten van zichzelf. (…) O, wat een geluk dat we eeuwige trouw hebben beloofd aan onze lieve Meester! Meer dan standvastigheid in deze deugd is niet vereist: gelegenheden om te lijden zullen zich meer dan genoeg voordoen.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. Een lang gedeelte van de tekst is gewijd aan zijn verdraagzaamheid. In het citaat van oktober ging het met name om het verdragen van lichamelijke kwalen. In dit citaat gaat het om het verdragen van verwijten, afkeuring en kritiek. Of die nu terecht waren of niet, Franciscus van Sales, zo wordt in de getuigenis genoteerd, ging er uiterst verdraagzaam mee om.

“Ik weet absoluut zeker, want Frans heeft het me een keer zelf geschreven, dat hij – in bed vanwege de lichamelijke rust – zich met des te meer zorgvuldigheid bezighield met het overwegen van de goederen die blijvend zijn en met de voortgang van zijn ziel in de vereniging met God. Hierover zei hij het volgende: men dient God heiliger door te lijden dan door te handelen, waaraan hij toevoegde dat Onze Lieve Heer ons ook bij wijze van spreken méér heeft gered door lijden dan door doen. Toch wilde Frans liever niet dat men zich verstervingen of gestrengheden oplegde die misschien ziektes konden aantrekken, want, zei hij: dat zijn we verplicht aan Gods voorzienigheid en aan de liefde die we onszelf verschuldigd zijn. Overkomt ons echter ziekte of zelfs verkorting van onze dagen als gevolg van het gebed of van een leven in devotie en deugd, dan moeten we volgens hem God danken voor het kwaad en het met geduld verduren. Want zoals men niet al te veel aandacht moet besteden aan het bewaren van zijn gezondheid, zo moet men anderzijds die gezondheid niet verwaarlozen. We moeten medelijden hebben met Onze Lieve Heer door Hem trouw te dienen, zolang we een goede gezondheid hebben, en letterlijk ‘met Hem lijden’ als Hij ons verdriet en pijnen stuurt.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In het tekstgedeelte over zijn deugden is een lang hoofdstuk gewijd aan zijn verdraagzaamheid. Bij deze deugd gaat het in eerste instantie om het verdragen van onrecht en van dommigheid van de mensen om hem heen. Vervolgens gaat het over het verdragen van alles waar een mens mee te maken kan krijgen, of om het in de taal van de getuigenis weer te geven: van alles wat God je toestuurt of laat overkomen. De getuigenis bevat ook een opsomming van de lichamelijke kwalen en ongemakken waar Franciscus mee te maken kreeg, van koorts tot zere benen en van aambeien tot keelontsteking. Dit alles vroeg om de nodige verdraagzaamheid. Bij al dat ongemak, zo lezen we in de getuigenis, beoefende Franciscus van Sales een houding die het beste kan worden aangeduid als ‘gelijkmoedig’. Wie lijdt, of het nu geestelijk is of lichamelijk, is daarnaast in heel goed gezelschap, namelijk dat van Onze Lieve Heer, die ons voordoet alles te verdragen zoals het komt. Jeanne de Chantal verwoordt het in dit citaat.

“Vooral zij die regelmatig met hem zijn omgegaan, hebben duidelijk gemerkt en ondervonden dat zijn zachtzinnigheid volmaakt was. Naar mijn mening kan geen mens de grote zachtheid en zachtzinnigheid beschrijven die God aan zijn ziel heeft meegegeven. Zijn gezicht, zijn ogen, zijn woorden en al zijn handelingen straalden niets dan zachtmoedigheid uit, die zelfs haar weerglans had in het hart van hen die hem zagen; hij zei wel eens dat de geest van zachtmoedigheid de ware geest van de christen is. Frans heeft me een keer verteld dat hij drie jaar lang moeite had gedaan om deze heilige deugd te verwerven, die hem tegemoetkomend maakte tegenover iedereen en ervoor zorgde dat hij de medemens zijn persoon, zijn middelen en zijn gevoelens schonk, zodat iedereen ze naar behoefte kon gebruiken. “Ik vind”, zei hij, “bij onenigheden absoluut geen beter redmiddel dan: er geen woorden aan vuilmaken, doen of ik het niet merk en grote zachtmoedigheid in mij opwekken ten opzichte van hen die een en ander veroorzaakt hebben.” (…) Ik heb nooit horen zeggen dat iemand Frans in woede heeft zien optreden. Op een keer vroeg ik hem zich toch eens wat op te winden over een poets die men onze Visitatie had gebakken; zijn antwoord was: “Wilt u dat ik in een kwartier dat beetje zachtzinnigheid verlies dat ik met zoveel moeite in twintig jaar heb opgebouwd?” (…) Hij heeft me eens bij een echte en ernstige aanleiding tot boosheid en woede verteld dat hij gedwongen was geweest met beide handen de teugels van zijn woede te grijpen om die in bedwang te krijgen.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. Nadat geloof, hoop en liefde aan bod kwamen, worden nu de kardinale deugden beschreven zoals die in Franciscus van Sales aantoonbaar aanwezig waren. Vanouds gaat het bij de kardinale deugden om het bekende viertal: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. Deze werden later opgenomen in de zeven christelijke deugden. In het geval van Franciscus van Sales wordt zachtmoedigheid aan zijn kenmerkende deugden toegevoegd. Die zachtmoedigheid kwam hem niet makkelijk aanwaaien, valt op te maken uit dit gedeelte van de getuigenis.

“Tijdens de ongeveer 19 jaar dat ik het geluk heb gehad persoonlijk met hem in contact te staan, zowel voor ik religieuze werd als daarna, is mij nooit ter ore of ter kennis gekomen dat hij verzuimd zou hebben aan medemensen alle goeds te doen en alle diensten te bewijzen die maar enigszins mogelijk waren. Hij ontzag zichzelf daarbij totaal niet. Ik weet het en ik heb er meer van gezien en meegemaakt dan ik vertellen kan. Frans hield van God. Hij zei dat hij, los van God, voor niemand iets wilde betekenen en dat ook niemand voor hem iets betekende, los van God. Zijn naastenliefde was overvloedig en in overeenstemming met de waarachtigheid en veelkleurigheid van de oprechte liefde die hij de mensen toedroeg. Het heeft, zo zei hij, God behaagd mijn hart te maken zoals het is: ik wil en ik wil zo graag veel van hem houden, die arme medemens van me! Toch schijnt het of ik helemaal niemand liefheb dan God en alle mensen om God, en dat al wat niet God of voor God is, niets voor me betekent. (…) Toen eens een dame van stand zich slecht gedragen had en zich wilde terugtrekken in een van onze kloosters, vroeg ik Frans om zijn advies. Zijn antwoord was: U moet mij in die kwestie niet om advies vragen, want ik ben partijdig in het voordeel van de naastenliefde.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. Vorige maand ging het citaat over de liefde Gods, ditmaal gaat het over de liefde tot de naaste. In haar getuigenis geeft Jeanne de Chantal ontelbare voorbeelden waaruit blijkt hoe Franciscus van Sales steeds klaarstond voor wie iets nodig had. In het citaat wordt Franciscus van Sales geciteerd, pratend over die voor hem zo wezenlijke eenheid van liefde voor God en liefde voor de naaste. Wat hier wordt beschreven, kennen we ook als de geboden uit de bijbel: “U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, uw ziel en heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede gebod is daaraan gelijk: u zult uw naasten liefhebben als uzelf.” (Matteüs 22, 37-39).

“Uit woorden en daden van Frans heb ik glashelder kunnen opmaken dat zijn liefde tot God de overhand en een dwingend gezag had over al zijn verlangens en gevoelens. Bovendien geloof ik dat hij trouw de goddelijke geboden onderhield en ook de raden en aanbevelingen van het evangelie opvolgde, voor zover zijn situatie en de menselijke zwakheid hem dat toestonden. Ik beschouw het als een algemeen bekend feit dat alles wat hij in zijn leven deed, voortvloeide uit en tevens getuigde van de heilige liefde tot God die zo’n grote plaats had in zijn ziel. Hij heeft over dat onderwerp een bewonderenswaardige verhandeling in twaalf boeken samengesteld, waarin het naar mijn mening zuiver afgeschilderd is. (…) Een keer schreef hij me: Ik sluit dit jaar af met een niet alleen groot, maar zelfs schrijnend verlangen om steeds vooruit te komen in die heilige liefde, die ik niet ophoud te beminnen. Eer aan God! Eer aan God in mijn hart! U ziet: mijn hart is voor Hem geschapen. Een andere keer schreef hij me: (…) Tenslotte behoren wij helemaal God toe, zonder iets te willen dan de eer van Hem te zijn. Als ik ook maar een draadje gehechtheid had dat niet voor en van Hem was, o God, ik zou het onmiddellijk losscheuren.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In mei ging het over geloof, in juni over hoop en deze maand gaat het over liefde. Daarbij wordt een eenheid-in-onderscheid gemaakt: op de eerste plaats komt de liefde tot God en daarin opgenomen is de liefde voor de medemens. Wie volkomen van God houdt, zal binnen die liefde ruimte vinden om ook mensen lief te hebben. Een van de meest kenmerkende elementen van de spiritualiteit van Franciscus van Sales is de overtuiging dat God liefde is. De in het citaat genoemde verhandeling in 12 boeken is de Theotimus, ofwel de Verhandeling over de liefde Gods. Die liefde was voor Franciscus van Sales alomvattend en leidend.

“In mijn gesprekken met Frans is mij overduidelijk gebleken dat hij van God een diepgevoelde, tedere en stabiele liefde had gekregen voor de goede dingen die ons in het andere leven zijn beloofd, en dat hij daar op hoopte, vol nederig vertrouwen in Gods barmhartigheid en in de verdiensten van het heilig lijden van onze Lieve Heer. Zijn hoop ging voortdurend uit naar de gelukzalige eeuwigheid. Naar mijn inschatting zijn er wel honderd plaatsen in zijn brieven te vinden over deze waarheid. (…) Hij gaf eerlijk toe dat hij, met het oog op zijn ellende, niets dan de hel verdiende, maar dat hij, lettend op de oneindige verdiensten van zijn Verlosser en diens grote barmhartigheid, met nederig vertrouwen hoopte in de hemel de oneindige goederen te zullen bezitten die bereid zijn voor de kinderen van God. O, zei hij, zullen we niet eens allemaal samenzijn in de hemel? Ik hoop het en verheug me er op. (…) Hij heeft eens het volgende gezegd tegen een groot prelaat, de bisschop van Belley, die het sindsdien in zijn preken gebruikt: de mens moet doodgaan tussen twee oorkussens: het ene is toegeven dat we niets anders dan de hel verdienen, het andere is volledig en volmaakt vertrouwen op de barmhartigheid van God, die ons zijn paradijs zal geven. Ik herinner me hoe Frans me, op een dag dat ik doodziek was kwam troosten en kwam helpen om over de drempel van de dood te stappen. Hij zei me mijn hoofd neer te leggen aan de voet van het kruis en daar te blijven liggen, als een scheurtje in het hout, om de kracht in me op te nemen van het kostbaar bloed dat er uitstroomde, vol vertrouwen in de barmhartigheid van onze Lieve Heer.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. Waar het citaat in de vorige maand gewijd was aan het geloof van Franciscus van Sales, gaat het nu over de hoop die hij koesterde. Die hoop is standvastig gericht op het leven na de dood ofwel het hiernamaals, zoals uit het citaat blijkt, en op de barmhartigheid die we van godswege tegemoet mogen zien. In het citaat gaat het over ‘ellende’ en ’toegeven dat we niets anders dan de hel verdienen’; dit verwijst niet naar grote zonden, bedreven misdaden of een buitengewone slechte inborst, maar naar de gewone, dagelijkse staat van de mens in dit leven. Deze wereld is niet de plaats waar we ons al op heiligheid kunnen beroepen, dat is pas mogelijk als we naar de eeuwigheid zijn overgegaan.

“Geleerden die veel met hem in contact kwamen, hebben verklaard dat God zijn geest had begiftigd met heldere en heel bijzondere inzichten, zodat hij de moeilijkste passages van de Heilige Schrift uit kon leggen. Hij maakte de waarheid met zoveel gemak inzichtelijk dat zowel geleerde als gewone mensen er blij van werden. In de boeken over zijn leven vindt men indrukwekkende getuigenissen van dit feit (…). Wat mijzelf betreft: ik heb duidelijk geconstateerd dat de gave van geloof die Frans ontvangen had, vergezeld ging van grote verlichtingen, vaste zekerheiden en buitengewone innerlijke gevoelens. God had namelijk in de kern van zijn ziel zo’n helder licht ontstoken dat hij eenvoudig door toe te kijken de geloofswaarheden zág. Ik weet dat hij, volkomen rustig van geest en wil, zijn inzichten aan de waarheden in kwestie onderwierp; de plaats waar hij zo helder was noemde hij ‘Gods heiligdom’; daar treedt niemand binnen dan de ziel zelf, samen met haar God.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In dit citaat gaat het over de wijze waarop Franciscus van Sales omging met de geloofswaarheden en die aan anderen wist uit te leggen. Wie zijn werk leest komt inderdaad een vanzelfsprekend, vertrouwd en veelvuldig gebruik van passages uit de bijbel tegen. In deze passage valt op dat het tweemaal gaat over een helder licht in de ziel van Franciscus van Sales. In dit geval is dat het licht van het geloof. In deze context, die van de getuigenis ten behoeve van de canonisatie, lijkt het tevens een vooruitblik op de lichtkrans of het aureool waarmee heiligen worden afgebeeld. Al tijdens zijn leven was Franciscus van Sales een lichtend voorbeeld, na zijn dood zal dat zo blijven.

“Iedereen weet dat wijlen bisschop De Granier geheel uit eigen beweging het verlangen opvatte om Frans tot zijn coadjutor en opvolger te maken, wat hij ook ten uitvoer bracht zonder dat de persoon in kwestie dit hoe dan ook nastreefde of er aanleiding toe gaf. Integendeel: hij stemde er maar heel moeilijk mee in, omdat hij zich daartoe onwaardig voelde. En wat betreft de stappen betreft die ondernomen werden om de toestemming van de hertog van Savoie los te krijgen; hij liet het rustig over aan wie dat wilde, zonder er zich in te mengen. Wijlen monseigneur De Granier stuurde Frans naar Rome om bepaalde zaken af te handelen, in gezelschap van een neef van de bisschop, die als opdracht kreeg om hem aan Zijne Heiligheid voor te stellen, in de hoop dat de paus ermee zou instemmen dat Frans de coadjutor en opvolger van De Granier werd. Paus Clemens VIII ging daar graag op in en nam Frans in aanwezigheid van enkele kardinalen een examen af, waarin hij geschikt werd bevonden. Zoals hij mij zelf verteld heeft, onderwierp hij er zich aan met zijn gebruikelijke rust en totale ‘openheid’ of ‘onverschilligheid’ voor de afloop van dit avontuur, oog in oog met zo’n eerbiedwaardig en heilig gezelschap. Verschillende geloofwaardige mensen hebben me verteld dat Frans geen enkele moeite deed om zijn benoemingspapieren in te dienen of zich tot bisschop te laten wijden tijdens het leven van monseigneur De Granier. Toch had deze goede prelaat dat graag gezien, en hij wilde aan Frans zelfs een deel van zijn inkomsten afstaan. Maar die stemde daarmee onder geen beding in; hij liet de hele kwestie over aan de goddelijke Voorzienigheid en deed er verder niets aan.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In dit citaat gaat het over de wijze waarop Franciscus van Sales op initiatief en voorspraak van bisschop De Granier diens opvolger werd. Van belang hierbij is dat de beoogde heilige niet al te ambitieus is en deze positie niet al te nadrukkelijk voor zichzelf opeist, want dat zou getuigen van iets dat lastig te verenigen is met heiligheid. De nodige twijfel aan eigen kunnen en geschiktheid en de gelijkmoedigheid (hieronder vertaald als ‘openheid’ of ‘onverschilligheid’) als het gaat om de uitkomst van het examen onderstrepen de wijze waarop Franciscus van Sales de kerkelijke carrièreladder beklom. Monseigneur De Granier zou in 1602 overlijden en Franciscus van Sales werd vervolgens tot bisschop van Genève gewijd. In een brief aan Jeanne de Chantal schreef hij hierover: “Toen ik tot bisschop werd gewijd, nam God mij van me af om me voor Zichzelf in bezit te nemen; daarop schonk Hij me aan de mensen”. Omdat Genève protestants was, was Annecy de zetel van de bisschop van Genève.

“Drie volle jaren heeft Frans aan deze onderneming gewijd, met groot gevaar voor zijn leven. Goed te begrijpen als men zich de situatie indenkt van deze andersdenkenden, die zagen dat ze een andere leer kregen voorgeschoteld dan de hun vertrouwde en daartegen nogal eens in opstand kwamen, zoals een geloofwaardige ooggetuige me heeft gemeld. Die wist ook te vertellen hoe de pater-kapucijn Esprit, toevallig in Thonon, naar een niet-katholieke preek ging luisteren en op het einde daarvan – in tegenwoordigheid van Frans – nogal stevig inging tegen de predikant. Enkele mensen raapten al stenen op om hem te stenigen. Mevrouw De Vallon zaliger, een vrouw met een zeer goed oordeel, die erbij was, heeft naderhand verzekerd dat het de aanwezigheid van Frans was die de spanning brak. Toen men hem in de gaten had gekregen, bracht hij door zijn vriendelijk voorkomen de woede van de andersdenkenden tot bedaren. Hij keek zo mild en vredig uit zijn ogen dat dit zijn unieke kenmerk werd. Overigens bekeerde diezelfde mevrouw De Vallon zich een poos later en wel zo grondig dat ze een geestelijke dochter van Frans is geworden; hij heeft haar tot zo’n grote volmaaktheid geleid dat ze heeft geleefd als een echte heilige en enkele jaren nadien ook zo gestorven is.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In dit citaat gaat het over de drie jaren die Franciscus van Sales doorbracht als missionaris van de Chablais, een streek bij het meer van Genève. In Thonon, een stad gelegen aan datzelfde meer, bevonden zich slechts een paar katholieke gezinnen; alle overige bewoners hadden zich bekeerd tot het calvinisme. Franciscus van Sales had het recht te preken in de Hippolytuskerk in het centrum van de stad en maakte daar gebruik van. Zijn preek kon pas aanvangen na afloop van de protestantse kerkdienst en sommige aanwezigen bleven luisteren. De uiteenlopende godsdienstige overtuigingen leidden tot gevaarlijke situaties en liepen regelmatig uit op geweld. Onder deze moeilijke omstandigheden wist Franciscus van Sales tot bekeringen te komen: niet door geweld met geweld te beantwoorden, maar door standvastig aan te sturen op hereniging en verzoening. Dit citaat getuigt daarvan.

“Verschillende mensen – en ik denk, ook Frans zelf – hebben me verteld dat zijn ouders het plan hadden opgevat hem ten huwelijk te geven. Om hen niet dwars te zitten, is hij kennis gaan maken met een jongedame. Mijn vermoeden is echter dat hij dit deed in afwachting van het moment dat de goddelijke Voorzienigheid hem middelen in handen zou spelen om zijn eigen plan – zich helemaal te wijden aan de dienst van de Kerk – aan iedereen duidelijk te maken. Tegenover geloofwaardige mensen, waaronder ikzelf, heeft hij het zó uitgedrukt: al had hij een heel hertogdom geërfd, hij zou zich toch gewijd hebben aan de Kerk, want hij koesterde zoveel liefde en achting voor die levensstaat dat hij geen moment spijt had gehad die te hebben omhelsd. Hij vertrouwde zijn besluit toe aan de eerwaarde heer Louis de Sales, zijn volle neef, een man die onder de clerus van het bisdom in hoge eer heeft gestaan en een goede naam had. Deze heeft kort voor hij stierf, toen hij hiernaar werd gevraagd, met klem verzekerd dat Frans vast van plan was de kerkelijke levensstaat te omhelzen, ongeacht wat zijn ouders zouden weten te ondernemen om dat te verhinderen.”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In dit dubbeljubileumjaar is deze rubriek gewijd aan de getuigenis die Jeanne de Chantal aflegde over Franciscus van Sales. Die getuigenis was onmisbaar voor het canonisatieproces, dat wil zeggen de zalig- en heiligverklaring van Franciscus van Sales. In het opstellen van een dergelijke getuigenis is het van groot belang om vooraf gegeven lijnen te volgen. Het is bekend dat Franciscus van Sales als student een geestelijke crisis meemaakte. Dan is het van belang om die niet te verbloemen, maar wel in een context te plaatsen en te benadrukken dat hem dit niet deed afwijken van zijn religieuze levensweg. In de getuigenis wordt zorgvuldig en behoedzaam geformuleerd. Een enkele bron is misschien niet zo overtuigend, maar als meerdere getuigen het kunnen beamen, heeft het meer kracht, zeker als de geloofwaardigheid van deze mensen nog eens nadrukkelijk wordt gemeld. Iets dergelijks is meerdere keren terug te vinden in dit citaat.

Vader en moeder van Frans van Sales
“Over zijn kinderjaren weet ik alleen iets van horen zeggen, want ik heb hem pas leren kennen na zijn bisschopswijding. Maar het is algemeen bekend dat hij is geboren uit een wettig huwelijk op het kasteel Sales in de parochie Thorens. Zijn ouders, die hoorden tot een edel en aloud geslacht, waren door en door goed; ze wijdden zich aan de naastenliefde en betoonden zich zeer goede katholieken. Men verzekert zelfs, dat in deze familie nooit iemand ook maar van geloofsafval verdacht is, hoewel ze in de buurt van Genève woonden. Ik heb een mooie uitspraak van zijn vader gehoord tegenover mensen die heel geloofwaardig zijn, namelijk: dat hij er niet over peinsde, een godsdienst te omhelzen die hij had zien geboren worden en die jonger was dan hijzelf, die immers twaalf jaar méér telde! Het is algemeen bekend dat hij gedoopt is in de parochiekerk gewijd aan Sint Mauritius in het genoemde Thorens, en ik denk dat zijn ouders hem wel op het gebruikelijke tijdstip hebben laten vormen. Heel goed heb ik zijn moeder, de overleden mevrouw Françoise de Sionnaz, gekend, van wie men aanneemt dat zij haar kind aan God heeft opgedragen toen ze hem nog in haar schoot droeg. Het was een van de meest achtenswaardige dames uit haar tijd die ik gekend heb. Haar inborst was gul en edel, puur, onschuldig en eenvoudig: een echte moeder en voedster van de armen. Ze was bescheiden, nederig en vriendelijk tegenover iedereen en diende in haar huishouden de vrede. Haar gezin beredderde ze met wijsheid, en ze zorgde dat het leefde in eerbied voor God. Heel dikwijls ontving zij de goddelijke sacramenten van biecht en communie, en uit vroomheid en eerbied voor haar zoon werd ze diens geestelijke dochter. Van hem en van verschillende anderen heb ik vernomen dat zij heel heilig en rustig gestorven is. Na haar overlijden bleef zij, met haar serene gelaat, de mooiste dode die een mens zou kunnen meemaken..”

Uit: Franciscus van Sales, een getuigenis van Jeanne de Chantal. Vertaald door Willem Spann OSFS.

In 2022 vieren we dat Franciscus van Sales 400 jaar geleden overleed en dat Jeanne de Chantal 450 jaar geleden werd geboren. Dit jaar worden de citaten gekozen uit de getuigenis die Jeanne de Chantal in het jaar 1627 heeft gegeven over Franciscus van Sales. Die getuigenis werd opgetekend ten behoeve van het canonisatieproces van Franciscus van Sales. Er waren 55 vragen geformuleerd. De stijl is die van een gestructureerd gesprek in vier delen, met daarbinnen korte stukjes over afgebakende thema’s, voorzien van aanduidingen als ‘kindertijd’, ‘missionaris in de Chablais’ en ‘examen te Rome’. Het eerste deel gaat over de vroege jaren van het leven van Franciscus van Sales. Voor Jeanne de Chantal was dat aanleiding om behoedzaam te formuleren, aangezien ze elkaar in die periode nog niet kenden.

Citaten 2021

“Je ziet weleens duiven als opgetuigde fregatten door de lucht zeilen. Het ziet er uit alsof de ijdelheid ze in de greep heeft; sierlijk zwenken ze heen en weer, speels vangen ze het zonlicht in hun veren. Maar plotsklaps zie je dan een havik of een valk, die hen in het spel heeft bespied: de roofvogel valt vanuit de hoogte razendsnel neer en grijpt ze. Als de duif rechttoe rechtaan was gevlogen, was dat niet gebeurd, want iedereen weet dat een duif sneller vliegt dan een roofvogel. Zo is het ook met ons, Theotimus. Ook wij vliegen soms niet recht op het doel af dat de heilige liefde ons wijst, maar fladderen wat heen en weer in de ijdelheid van vergankelijk vermaak dat onze eigenliefde streelt. Zo kunnen bekoringen en verleidingen ons vangen: als door eigenliefde verblinde duiven draaien en duikelen we om onszelf en elkaar heen. Dan kunnen onze vijanden ons verrassen, met hun klauwen grijpen en ons meenemen om ons te verslinden.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 3.

Het vierde boek van de Theotimus geeft een indruk van de verschillende manieren waarop we de liefde Gods kunnen verliezen, of dat nu voor een moment is, langere periodes of voor altijd. In een reeks hoofdstukken wordt dit verder uitgewerkt. In dit hoofdstuk, het derde uit het vierde boek van de Theotimus, legt Franciscus van Sales uit dat de liefde Gods ons kan verlaten als we te veel van de wereld houden of ons te enthousiast storten in het vermaak er van. De wereld is behalve veranderlijk ook verleidelijk, vol prettige en aantrekkelijke zaken die ons afleiden van wat wezenlijk is. Zo wordt de mens tot prooi van wat tegengesteld is aan de liefde Gods; Franciscus van Sales vergelijkt zo iemand met een duif die door een roofvogel wordt geslagen.

“Van iemand die vroeger opgewekt, flink en vrolijk was en nu sloom, lui en lusteloos is geworden, zeggen we: hij is niet meer wie hij was. Daarmee bedoelen we niet dat hij wezenlijk veranderd is, maar dat hij in zijn gedrag en optreden anders is dan vroeger. Op de Olijfberg (Matteüs 24, 12) heeft Jezus gezegd: ‘Met het toenemen van het onrecht zal de liefde van velen bekoelen’. Angst en verdriet maken het hart zwaar en dan is de liefde niet meer zo sterk en krachtig als ze was. (…) Van een boom waarin een stormwind heeft huisgehouden, zeggen we dat er niets aan is blijven hangen. Maar de boom zelf staat er nog, het zijn alleen de vruchten die er van afgewaaid zijn. Zo kan onze liefde, als die getroffen wordt door onze gehechtheid aan de dagelijkse zonde, verkillen en afnemen, maar ook als de liefde zonder vruchten – dat wil zeggen haar werken – blijft, kan toch de deugd van de liefde in onze geest onaangetast zijn.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 2.

In dit vierde boek van de Theotimus beschrijft Franciscus van Sales dat we de liefde Gods steeds kwijt kunnen raken. De veranderlijkheid van het leven zelf is daar debet aan, net als de wisselvalligheid en onstandvastigheid die we in onszelf kunnen vinden. Franciscus van Sales beschrijft in het tweede hoofdstuk van dit boek het verschil tussen dagelijkse zonden en doodzonden; op de weg van de liefde houden dagelijkse zonden ons tegen, zonder dat we de weg zelf verlaten. Als we een doodzonde begaan, gaan we dwars tegen de liefde in en gaat die verloren. De dagelijkse zonde – een kleinere zonde die niet leidt tot een scheiding van God – is niet onherstelbaar, terwijl een doodzonde dat wel is. Franciscus van Sales maakt in dit verband een vergelijking met een boom die getroffen is door de storm: er hangt niks meer aan, maar de boom zelf staat nog overeind en kan volgend jaar weer vrucht dragen. Zo kan ook de liefde bekoelen en weer opbloeien.

“We zijn als koraal: in de zee is dat een zachtgroen, slap meebuigend boompje, maar als je het uit het water van de moederschoot wegplukt, wordt het hard en stevig als steen. Ook de kleur verandert dan van lichtgroen naar vuurrood. Zo gaat het ook met ons: in de zee van de wereld zijn we plooibaar en kneedbaar, we veranderen als was in de hand. Dat kan de rechterhand zijn van de hemelse liefde van de goddelijke ingeving, maar ook de linkerhand van de wereldse liefde van de verleiding. Als we eenmaal uit dit sterfelijk leven zijn weggenomen, verandert de lichtgroene kleur van onze wisselvalligheid in het vurige rood van onveranderlijke, blijvende vreugde. Dan pas zijn we zelf onveranderlijk en voor altijd en eeuwig opgenomen in de eeuwige liefde.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 4 hoofdstuk 1.

In het derde boek van de Theotimus beschreef Franciscus van Sales hoe men voortgang kan maken in de liefde Gods en zelfs in dit leven zo nu en dan iets van die volmaakte liefde kan ervaren. Dat duurt altijd maar kort, want dan neemt het leven weer z’n loop. Omdat men gedurende de loop van het leven steeds met veranderingen en verleidingen te maken krijgt, is er steeds de mogelijkheid om de liefde Gods te verliezen of er van weg te dwalen. Dat kan heel snel en gemakkelijk gebeuren. Het vierde boek van de Theotimus, met de titel ‘Over het verval en het vergaan van de liefde Gods’, gaat daarover. In dit leven is alles aan veranderingen onderhevig, alleen in het leven na de dood is er blijvende rust. Franciscus van Sales gebruikt in het eerste hoofdstuk van het vierde boek van de Theotimus een voorbeeld dat is ontleend aan Plinius’ Natuurlijke historiën.

“Vissen kunnen genieten van de hele, onvoorstelbaar grote oceaan. Toch heeft geen enkele vis alle kusten gezien of al het water van de zeeën langs zijn schubben voelen strijken. Vogels hebben de hele uitgestrekte hemel ter beschikking om naar eigen inzicht in te vliegen. Toch heeft geen enkele vogel ooit alle luchtstreken met zijn vleugels doorkruist, of al vliegend de hoogste regionen bereikt. Zo gaat het ook met onze geest, Theotimus. Die zal, als ze dat wil en verlangt, in de oceaan van Gods wezen zwemmen of door het luchtruim van Gods wezen vliegen, en zich eindeloos verheugen over de grenzeloosheid en uitgestrektheid ervan. Zo groot is die, dat het door vleugels niet kan worden gemeten en door vinnen niet kan worden doorkruist. Ook al geniet je geest zonder enige begrenzing of beperking van die niet te peilen grootsheid, toch gaat God daar niet in over: voortdurend blijft God ons bevattingsvermogen overtreffen.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 15.

In dit vijftiende hoofdstuk van boek 3 van de Theotimus gebruikt Franciscus van Sales de zee en het luchtruim om aan te duiden hoe groot en groots God is. Zoals een vis nooit de hele zee kan zien en een vogel nooit de hele lucht, zo vergaat het ook de mens: God is altijd groter.

“De steenuil ziet scherp genoeg in het zwakke maanlicht, maar in het felle daglicht worden zijn ogen zwak en ziet hij nauwelijks iets. Zo is het ook met ons verstand. Dat is sterk genoeg om in te zien wat waar is en zelfs, dankzij het licht van het geloof, kan het de goddelijke genade beschouwen, maar het is niet in staat om Gods ware wezen te aanschouwen. (…) Het is net als met de zon, die toch het meest verhevene onder alle stoffelijke dingen is: we zien alleen haar stralen, niet de zon zelf. We zien alleen het licht van de zon. Er is natuurlijk wel een verschil tussen de stralen die de zon naar onze ogen stuurt en het licht waarmee God in de hemel ons verstand aansteekt. Als we zwak zijn en niet goed kunnen zien, maken zonnestralen onze ogen niet sterker, integendeel: ze verblinden ons en zijn zelfs schadelijk voor onze ogen. Maar het heilige licht van God komt ons zwakke verstand tegemoet en helpt het, versterkt het en vervolmaakt het.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 14.

In dit citaat maakt Franciscus van Sales een onderscheid tussen het licht van het verstand en het licht van het geloof. Dankzij het eerste licht kunnen we God kennen als schepper en dankzij het tweede licht kennen we God als bron van alle genade. In een derde licht, dat van de eeuwige glorie, zullen we God aanschouwen. Regelmatig gebruikt Franciscus van Sales voorbeelden uit de natuur om duidelijk te maken wat hij bedoelt. De gelijkenis dient dan als opstap om iets ingewikkelds te vereenvoudigen. In onderstaand citaat wordt de mens met een steenuil vergeleken en God met de zon. Ook wordt uitgelegd waar de vergelijking weer uit de pas gaat lopen.

“Als we niet gelijk zijn, maakt de liefde ons gelijk. Als we niet verenigd zijn, verenigt de liefde ons. Vader en Zoon zijn niet alleen gelijk en verenigd, maar ook één God, één goedheid, één wezen en een eenheid. De liefde die zij voor elkaar koesteren lijkt niet op de liefde wij mensen voor elkaar of voor onze God hebben. (…) De goedheid van Vader en Zoon is één enkele goedheid die beiden delen, en ook de liefde voor deze goedheid is één enkele liefde. Er zijn wel twee minnaars, maar wat ze beminnen, delen ze, en dat geldt ook voor de wil waarmee ze beminnen. Zo koesteren ze slechts één en dezelfde liefde. (…) Vader en Zoon, die één oneindig wezen hebben, ademen dezelfde geest uit. Dat doen ze met een oneindige wil en met oneindige goedheid. Daarom zou het ronduit onmogelijk zijn dat deze verzuchting, deze uitademing, deze Geest, eindig is. De Geest die Vader en Zoon uitademen is ook oneindig en waarlijk God: één met de Vader en de Zoon. Ook al bezit de Geest dezelfde goedheid en hetzelfde wezen, toch is Hij niet de Vader en niet de Zoon. Dat maakt van Hem een derde goddelijk wezen, die samen met de Vader en de Zoon één is. En omdat deze liefde als adem, als geest wordt uitgeademd, noemt men deze de Heilige Geest..”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 13.

In het vorige citaat, afkomstig uit hoofdstuk 12 van het derde boek van de Theotimus, beschreef Franciscus van Sales de eenheid van de eerste twee personen die de goddelijke drie-eenheid vormen; Vader en Zoon. In dit dertiende hoofdstuk legt hij uit hoe de Heilige Geest eveneens tot die eenheid behoort.

“Ons verstand zal God zien, Theotimus, van aangezicht tot aangezicht, het zal Hem zien als werkelijk aanwezig, als God in al Zijn stralende glorie. In Hem zal ons verstand de almacht, goedheid, wijsheid, gerechtigheid en al die andere volmaakte schatten zien. Helder en duidelijk zal ons verstand dit alles zien en dan verstaan we ook de eeuwige kennis die de Vader heeft en die tot uitdrukking kwam en komt in dat ene, oneindige Woord. Dat Woord bevat Hem en stelt Hem voor en is één met God, ondeelbaar en niet te scheiden. Ons verstand zal het eeuwige, wonderbaarlijke ontstaan zien van Gods Zoon, die het Woord is en geboren wordt naar het beeld en de gelijkenis van de Vader. Hij is een levend, natuurlijk beeld en gelijkenis en niets van Hem is bijkomstig of niet-goddelijk, want in God is alles wezenlijk. De Zoon van God is een wezenlijk, waarachtig evenbeeld, gelijkenis en ‘afstraling’ (Brief aan de Hebreeën 1, 3) van de heerlijkheid van de Vader, want Hij leeft eeuwig en de oneindige volmaaktheid van de Vader wordt door Hem uitgebeeld en tegenwoordig gesteld. Dat kan alleen maar omdat dit evenbeeld van God zelf ook oneindig volmaakt is. En dit evenbeeld kan alleen maar oneindig volmaakt zijn als het zelf God is. En het kan alleen God zijn als het één is met de Vader.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 12.

In en buiten de theologie of godgeleerdheid werden heftige disputen gevoerd over de eenheid van God. Wie God ziet en voorstelt als Vader, Zoon en heilige Geest, zou namelijk ook tot de slotsom kunnen komen dat het om drie goden gaat en niet om één. Dat het in het christelijk geloof juist om een goddelijke drie-eenheid gaat, had veel uitleg en toelichting nodig. In de brief aan de Hebreeën, waar Franciscus van Sales in dit citaat aan refereert, staat een beknopte christologie ofwel een leer over wie Christus is en wat zijn betekenis is. De aanhef van de brief luidt als volgt: ‘Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam heeft gemaakt van al wat bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft geschapen. Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen, en Hij houdt alles in zijn stand door zijn machtig woord. En na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge’. De eenheid van Vader en Zoon wordt hier door Franciscus van Sales nog eens onderstreept en, zo schrijft hij, ons verstand zal dat pas echt kunnen zien en begrijpen als we zelf bij God zijn:

“Als we iets zien, is het niet het ding zelf dat zich in ons oog dringt; het is er door een indruk, als een afbeelding. Als we iets met ons verstand beschouwen en begrijpen, dan valt dat iets niet samen met ons verstand; het komt bij ons binnen door een andere, fijnere, geestelijke afbeelding ervan. Wat ons verstand bereikt, doet dit dus via allerlei omwegen en gedaanteveranderingen. Het komt binnen via onze lichamelijk zintuigen, gaat naar onze geestelijke zintuigen toe, komt aan in de verbeelding of ons voorstellingsvermogen, bereikt ons verstand en komt vandaar in het topje van onze geest aan. Elk van die stappen werkt als een filter en als een vijl, waardoor dat wat bij ons binnenkomt tussen zintuigen en verstand steeds verder wordt uitgezuiverd en verfijnd. Dat werkt zo in dit sterfelijke leven, Theotimus, met alles wat we zien en begrijpen, en zo gaat het ook met het geloof. Een spiegel bevat toch ook niet het voorwerp wat je er in ziet? Je ziet slechts de afbeelding ervan, en die afbeelding laat weer een indruk na in het oog. Zo bevatten de woorden van het geloof ook niet de dingen die daarin worden verkondigd, ze bieden enkel een afbeelding ervan, die op haar beurt weer een andere doet ontstaan, die ons verstand dankzij de goddelijke genade aanvaardt als heilige waarheid en die onze wil omarmt als beminnelijk en goed. Gods woord bereikt ons verstand net zoals iets wat we in een spiegel zien ons oog bereikt. Dat bedoelde de apostel (1 Korintiërs 13, 12) met zijn uitspraak dat geloven is als zien door een spiegel.(…) Hier op aarde kan dat niet, al ontvangen we het sacrament van de Eucharistie als voorproef en belofte, maar in de hemel geeft God zich aan ons zonder sluier of dekmantel en zullen we Hem zien van aangezicht tot aangezicht, zoals Hij is (1 Korintiërs 13, 12 en 1 Johannes 3, 2). “

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 11.

In het citaat van de maand april 2021 verwees Franciscus van Sales naar een bekende uitspraak van Augustinus van Hippo (354-430). In dit nieuwe hoofdstuk is opnieuw een verwijzing naar Augustinus te vinden, die immers op het einde van zijn leven een bloemlezing samenstelde van teksten uit het Oude en Nieuwe Testament, met richtlijnen voor een goed leven, die de lezer een spiegel voor wil houden: ‘De bijbel als spiegel’. Wie naar zichzelf kijkt, was de gedachte, wordt geconfronteerd met de eigen onvolmaaktheid en aangezet tot beterschap. Zowel Augustinus als Franciscus baseren zich op teksten uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs. In de kerk van Franciscus van Sales in Annecy is op het hoofdaltaar een beeld te zien van Augustinus met een spiegel in zijn hand. Daar werkt dit beeld als een dubbele afspiegeling: niet alleen het geloof is als een spiegel, ook voor de verwantschap van Franciscus van Sales met Augustinus geldt dat zij qua denkbeelden en geloof een afspiegeling van elkaar waren.

“Je kunt zowel van vreugde sterven als van verdriet. Misschien kan de vreugde ons zelfs eerder vernietigen dan verdriet. Toen Alexander de Grote de hele wereld – niet echt de hele wereld, maar toch wel een groot deel – had veroverd, hoorde hij vertellen dat er nog meer werelden waren. Toen hij dat hoorde, huilde hij als een klein kind dat een appel wil en er geen krijgt. Ook al noemde men hem ‘de Grote’, als een dwaas vergoot hij tranen met tuiten, omdat hij wist dat hij die andere werelden met geen mogelijkheid zou kunnen veroveren. Dat was hem met deze ene wereld nog niet eens gelukt. Hij genoot enorm van zijn wereldrijk, op een manier die niemand hem na kan doen, maar hij was toch niet tevreden. Die andere werelden, waar de een of andere zot over had gesproken, kon hij immers niet veroveren. Bewijst dit verhaal niet dat de dorst van ons hart in dit leven niet gelest kan worden, Theotimus, en dat deze wereld niet genoeg is om het hart tot rust en vrede te brengen? O ontzagwekkende, maar beminnenswaardige onrust van ons hart! Wees rusteloos, mijn ziel, en blijf rusteloos. Vind nooit of te nimmer ook maar ergens op aarde rust, totdat je bent aangekomen bij de zuivere bron van het eeuwige leven. Alleen de Allerhoogste kan je dorst lessen en je onrust wegnemen. “

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 10.

In de Theotimus – ofwel de Verhandeling over de liefde tot God – citeert Franciscus van Sales veelvuldig uit het werk van kerkvader Augustinus (354-430). Soms neemt hij de woorden letterlijk over en kondigt dit ook aan. Soms klinkt de stem van Augustinus wat meer op de achtergrond mee. In dit citaat klinken de bekende woorden mee die afkomstig zijn uit de Belijdenissen van Augustinus: ‘Rusteloos blijft ons hart tot het rust vindt in U’. Rusteloosheid is niet per se negatief te duiden. Het gaat eerder om beweeglijkheid en om dynamiek. Als het om liefde gaat, is zeker de eerste periode van verliefdheid uiterst onrustig, maar meestal niet in negatieve zin. Deze rusteloosheid, uitmondend in eenwording met de geliefde/Geliefde, wordt in dit citaat door Franciscus van Sales niet alleen aanvaard maar ook aangeprezen als de weg die men te gaan heeft, tot in de dood, waarin het met alle onrust gedaan is.

“Als we iets tegenkomen dat we prettig en prachtig vinden, kunnen we ons er gretig en vurig aan hechten. En is iets nog fraaier en beter belicht, dan wordt onze blik levendig en zelfs nog hebberiger. Een stem of muziek die mooi klinkt, boeit het oor. Alles wat je kunt zien, horen, proeven, voelen of ruiken, oefent een zekere dwang op de zintuigen uit, een machtige, maar ook lieflijke dwang. Als het bewuste voorwerp of doel buitengewoon mooi is, wordt die dwang groter. Is het minder fraai dan is de dwang die er van uitgaat minder groot. Natuurlijk moet het bewuste voorwerp wel binnen bereik zijn en het moet daarnaast het menselijk bevattingsvermogen niet te boven gaan. Denk maar aan het oog, dat zo van licht kan genieten, maar toch niet in staat is om hel licht te verdragen. Je kunt nu eenmaal niet in de felle zon kijken. En hoe mooi de muziek ook is, als die te hard klinkt en de muzikanten te dichtbij staan, wordt het geluidsoverlast en doet het zeer aan onze oren. Voor ons verstand is de waarheid object en doel: het verstand verlangt te ontdekken en te weten wat waarheid is. En naarmate de waarheden mooier of beter worden, beleeft ons verstand er meer welbehagen aan en legt ons verstand zich met meer aandacht toe op de beschouwing er van.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 9.

Bij leven is het voor niemand, op enkele uitzonderingen na, mogelijk om de heilige liefde volmaakt te beoefenen. Het met God verenigd zijn is in de regel iets voor ná dit leven. Dat is volgens Franciscus van Sales niet zo verwonderlijk, want het zou teveel van ons vragen om dit al bij leven te realiseren en vol te houden. In dit hoofdstuk legt Franciscus van Sales uit dat het al bij leven verenigd zijn met God voor ons net zo onmogelijk is als voortdurend in de felle zon te kijken. Als het doel toch bereikt wordt, vergaat de ziel van vreugde, schrijft hij even verderop in dit 9e hoofdstuk van boek 3. Zo’n ziel, met God verenigd, wordt gelukzalig genoemd. Om de weg naar de gelukzalige vereniging met God te beschrijven, gebruikt Franciscus van Sales het voorbeeld van de aantrekkingskracht. Niet alleen onze zintuigen, ook ons verstand kan met deze dwang te maken krijgen.

“We kunnen de heiligen en engelen vergelijken met sterren, maar de mooiste ster is natuurlijk onze hemelse koningin (1 Korintiërs 15, 41). Zo mooi als de maan is ze (Hooglied 6, 10) en steeds herkenbaar en opvallend zichtbaar, als een zon tussen de sterren. De heilige liefde van Maria, daar ben ik zeker van, gaat die van alle heiligen in de hemel te boven en bovendien heeft ze die liefde ook nog eens voortreffelijker in de praktijk gebracht. Nooit beging ze een dagelijkse zonde, zoals de Kerk ons leert. Op haar weg ging ze van liefde naar liefde, zonder enige hindernis en zonder ooit te verslappen of te vertragen. Nooit raakte ze verstrikt in de begeerte van het lichaam, altijd heerste haar liefde vredig over haar ziel. (…) Breng toch alsjeblieft niet naar voren dat ook zij, de heilige Maagd, moest slapen zoals wij. Zeg dat toch niet, Theotimus. Zie je dan niet dat ook haar slaap een liefdesslaap is? Haar Bruidegom zelf wil dat we haar laten slapen, lees maar: ‘wek de liefde niet, maar laat haar sluimeren zolang ze wil’ (Hooglied 8, 4). De hemelse koningin sliep zelfs uit liefde, Theotimus. Ze gunde haar kostbare lichaam rust om het sterker te maken, zodat ze God daarna beter zou kunnen dienen. Dat maakt ook van haar slaap een echte liefdesdaad. De heilige Augustinus leert ons dat het onze heilige plicht is om ons lichaam lief te hebben. Alleen zo kan het van waarde zijn bij het verrichten van goede werken, deel uitmaken van wie we zijn en uiteindelijk in onze gelukzaligheid delen. Een christen moet zijn lichaam liefhebben als de levende gelijkenis van onze Verlosser die mens is geworden.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 8.

In hoofdstuk 7 van boek 3 ging het Franciscus van Sales om de uitzondering op de regel dat je al bij leven de heilige liefde volmaakt kunt beoefenen. Hoofdstuk 8 uit boek 3 van de Theotimus wijdt hij in z’n geheel aan de uitzondering bij uitstek: Maria. Als moeder van God overtrof zij alle heiligen en engelen, schrijft Franciscus van Sales in dit hoofdstuk. Haar hele leven stond in het teken van de liefde, zelfs als ze sliep.

“Meestal zijn herders niet moediger dan soldaten. Toen de kleine herdersjongen David zich bij het leger van Israël aansloot, merkte hij dat de meeste mannen weliswaar beter waren met wapens dan hijzelf, maar dat weinigen hem overtroffen qua moed (1 Koningen 17, 38-39). Meestal hebben de mensen op aarde niet méér liefde dan zij die in de hemel zijn. Maar zijn er stervelingen die, ook al zijn ze minder bedreven in de beoefening van de liefde dan de onsterfelijken, het toch verder hebben gebracht. Als we gloeiend ijzer vergelijken met een brandende lamp, geeft het ijzer meer gloed en warmte af dan de lamp, maar de lamp geeft meer licht en helderheid. Als we een gelukzalig kind vergelijken met de heilige Johannes toen hij gearresteerd was (Handelingen 4), of met Paulus in gevangenschap (Filippenzen 1, 14), dan kunnen we zeggen dat het kind in de hemel meer licht in het verstand en meer helderheid van de beoefening van de liefde in de wil heeft, maar de beide heiligen een groter liefdesvuur en een warmere gloed.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 7.

In de hoofdstukken voorafgaand aan dit zevende heeft Franciscus van Sales uitgelegd dat wie op aarde leeft niet volmaakt kan zijn. Dat is alleen in de hemel, het hiernamaals, mogelijk. Maar zoals iedereen weet zijn er uitzonderingen op alle regels, dus ook op deze. Het zevende hoofdstuk van boek 3 draagt dan ook de titel: ‘De liefde van de heiligen in dit sterfelijk leven evenaart die van de gelukzaligen en kan die zelfs overtreffen’. Het komt vaker voor in de Theotimus dat de auteur eerst enkele hoofdstukken besteedt aan het verduidelijken en bevestigen van zijn punt – waardoor je als lezer uitgenodigd wordt te denken dat het blijkbaar altijd zo is – en dat dan een hoofdstuk volgt met een nuance van of uitzondering op de beschreven regel. Met gelukzaligen worden hier overledenen bedoeld, mensen die de weg van oorsprong tot bestemming hebben afgelegd, zoals dat in de voorgaande hoofdstukken is beschreven. Een kind dat gelukzalig wordt genoemd is dus een overleden kind. Over de beide evangelisten wordt hier gemeld dat hun liefde tot God al bij leven onovertroffen was. Volgens Franciscus van Sales is het mogelijk om al bij leven gelukzalig te zijn, maar uitzonderlijk is dat wel.

Citaten 2020

“Rivieren stromen onophoudelijk, zegt Prediker (1, 7): ‘Alle rivieren stromen naar zee en de zee raakt niet vol. Naar de plaats waar ze begonnen zijn keren de rivieren terug om weer opnieuw te gaan stromen’. De zee waar de rivieren uit voortkomen, is ook de plaats waar ze uiteindelijk rusten. Al dat stromen en bewegen is uit op de vereniging met hun oorsprong. De heilige Augustinus zegt het ook: ‘Mijn hart is voor U geschapen en nooit zal het rust hebben, totdat het rust bij U’. En in de psalmen (73, 24 – 25) lezen we ‘Wie anders dan U heb ik in de hemel? Wie anders dan U wil ik op aarde?’ Want U bent de God van mijn hart, mijn erfdeel en mijn God voor altijd. De vereniging waar ons hart naar streeft, kan in dit sterfelijk leven niet helemaal tot stand komen. We kunnen onze liefde in deze wereld wel beginnen, maar we kunnen haar pas voltooien in het hiernamaals.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 6.

Een citaat van Franciscus van Sales kan op z’n beurt, zoals hier het geval is, meerdere andere citaten bevatten. Hier worden twee teksten uit de Bijbel en een citaat van Augustinus aaneen geregen. De verbindende factor in deze citaten is de beweging die voortduurt tot de rust is bereikt. In zijn meest bekende boek, de Inleiding tot het devote leven, ofwel de Philothea, gebruikt Franciscus van Sales verwante woorden. Zo schrijft hij in Philothea deel 2, hoofdstuk 13: “Een dame zag een stromende rivier en sprak: ‘Nooit zal mijn ziel rust vinden totdat zij verzonken is in de zee van de Godheid waarin zij haar oorsprong vond’. Het leven staat ons niet erg veel rust en stilstand toe, want voortdurend is er beweging en verandering, is het niet om ons heen dan is het wel in onszelf. Al ons streven naar volmaaktheid komt pas tot volmaaktheid en voltooiing in het hiernamaals. Franciscus van Sales is er van overtuigd dat het leven door God gegeven is, het is een goddelijk geschenk, en als we sterven bereiken we onze bestemming, die eveneens God is. Die opvatting maakt van het leven een cirkelbeweging of een lus, waarvan begin- en eindpunt samenvallen. Het terugverlangen naar je oorsprong is een krachtige drijfveer, die niet alleen de tijdelijkheid maar ook de eeuwigheid omvat.

“De roeping is de eerste gunst die God ons aanbiedt. Hij doet dat op zo’n manier dat onze vrije wil deze gunst kan aanvaarden of verwerpen. Aan wie deze gunst aanvaardt, schenkt Hij het heilige gevoel van boetvaardigheid. Wie met die boetvaardigheid meewerkt, ontvangt van Hem de heilige liefde. Aan wie de heilige liefde bezit, schenkt Hij de hulpmiddelen die nodig zijn om daarin te volharden. En aan wie die goddelijke hulpmiddelen goed gebruikt, schenkt Hij de genade van het zalige geluk van het eeuwige leven.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 5.

De heilige liefde is voor de mens een voortdurende opgave. Maar wie steeds mee blijft werken met wat God geeft, schrijft Franciscus van Sales, kan aan het einde van het leven het geluk proeven om in heilige liefde te sterven. De hier genoemde boetvaardigheid wordt door Thomas van Aquino beschreven als een bijzondere deugd die bij de rechtvaardigheid hoort. Wie boetvaardig is, heeft berouw over wat hij verkeerd heeft gedaan en daarnaast heeft hij ook het vaste voornemen om te herstellen wat werd misdaan. Net als alle andere deugden is boetvaardigheid iets wat om voortdurend te blijven beoefenen.
In dit hoofdstuk van de Theotimus gebruikt Franciscus van Sales het beeld van de Jacobsladder. In Genesis 28 droomt Jacob van een ladder: ‘Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij Gods engelen gaan en afdalen.’ Deze ladder is een metafoor voor de mystieke weg. In het citaat is de trapsgewijze opbouw duidelijk terug te vinden. Iedere zin kan gelezen worden als een nieuwe trede op de trap die naar de hemel voert.

“Iedere lieve moeder leidt en ondersteunt haar kindje bij het lopen als dat nodig is. Als het niet nodig is, er niets in de weg staat en alles veilig is, dan laat ze haar kindje zelf stapjes doen. Soms neemt ze haar kindje bij de hand, dan weer tilt ze het op en draagt ze het in haar armen. En al net zo bezorgd is Onze Lieve Heer om de levenswandel van zijn kinderen. Hij laat hen voor zich uitlopen, reikt hen de hand als er problemen zijn, Hij tilt hen op en draagt hen als er pijn is en angst die anders niet te dragen zou zijn. We lezen het bij de profeet Jesaja: ‘Want Ik, de Heer, Ik ben uw God, die u vasthoudt bij uw rechterhand, die tegen u zegt: ‘Wees niet bang, Ik sta u bij’.’ (Jesaja 41, 13). Als het ons dus aan moed ontbreekt, kunnen we helemaal op God vertrouwen en op de hulp die we van Hem kunnen verwachten. Als wij tegenover Gods genade niet tekortschieten, volbrengt Hij het goede werk dat Hij in ons is begonnen; dat van onze zaligmaking. Hij doet dat door in ons zowel het willen als het volbrengen tot stand te brengen.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 4.

In boek 3, hoofdstuk 4 van de Theotimus vergelijkt Franciscus van Sales de liefde van God voor de mens met die van een moeder voor haar kind. Deze vergelijkingswijze maakt aan de lezer duidelijk dat de liefde van mensen onderling lijkt op de liefde van God voor de mensen. Deze liefdes lijken op elkaar in die zin dat ze dezelfde bron hebben: volgens Franciscus van Sales komt alle liefde van God en streeft alle liefde naar God. Ook de liefde die mensen onderling ervaren en beleven. ‘Volbrengen’ is een opvallend woord in dit citaat, met meerdere betekenissen. Als God iets in ons volbrengt, betekent het dat Hij ons vervolmaakt. Hij voegt aan wat wijzelf doen iets toe wat wijzelf (nog) niet bezitten. Als wijzelf iets volbrengen, gaat het eerder om iets doen. Iets alleen maar willen is niet genoeg, het moet ook daadwerkelijk gedaan worden. Zowel bij het willen als het doen hebben we hulp nodig. En ook die hulp, zo staat hier beschreven, komt van God.

“God doet alles in ons en zonder ons, mijn dierbare Theotimus. Als God haar niet te hulp zou komen, zou de ziel in de macht van de zonde blijven. Maar als de ziel instemt met de genade, de goddelijke inspraak volgt en de middelen aanvaardt die haar worden aangereikt, krijgt ze haar geestelijke gezondheid weer terug. God geeft haar kracht en schenkt haar geloof, hoop en boetvaardigheid om alles weer ten goede te keren. Terwijl God de ziel de deugden laat beoefenen die voor de heilige liefde nodig zijn, leidt Hij haar en steunt Hij haar. Zijzelf loopt zo goed en zo kwaad als mogelijk, terwijl Hij haar draagt en ondersteunt bij iedere stap. Je kunt bijna niet zeggen of ze nu loopt of gedragen wordt en zelf niet loopt. Ze loopt op zo’n wijze dat je niet weet of ze wel vooruit zou komen zonder hulp. Met Paulus (1 Korintiërs 15, 10) zeggen we dan: niet ik loop, maar de genade van God met mij.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 3.

Wie voortgaat op het pad van de heilige liefde, heeft steeds hulp nodig. Niet alleen bij de eerste stappen, maar voortdurend. En niet alleen zwakke of hulpbehoevende mensen hebben hulp nodig, ook sterke en gezonde mensen kunnen niet zonder. Deze hulp, zo wordt hier uitgelegd, is viervoudig: zichtbaar, verlichtend, leidend en ondersteunend. Zonder die hulp – ook wel genade genoemd – maken we geen schijn van kans, maar gelukkig is het hulp die ons voortdurend wordt aangeboden.

“Kijk eens goed, Theotimus, naar dat glas water of dat stuk brood dat iemand uit liefde tot God aan een arme geeft. Naar menselijke maat stelt het niet veel voor en is het de moeite niet waard. Maar God beloont het en laat in ruil daarvoor de liefde groeien. Tussen alle bijdragen aan het heiligdom was ook geitenhaar te vinden (Exodus 35, 26). Als het maar uit liefde voortkomt is ook het kleine en geringe God aangenaam. In het Midden-Oosten ruiken niet alleen de aromatische planten heerlijk, maar alle planten. Dat komt door de grondsoort en de bodem. Zo is het ook met ons hart: als dat vol heilige liefde is, zijn niet alleen de grootste daden maar ook de kleinste deugden te noemen. Ze zijn God aangenaam en Hij laat de heilige liefde groeien als Hij ze waarneemt. Een boom groeit met takken en op eigen kracht laat hij de ene na de andere tak uitgroeien. De heilige liefde groeit op een andere manier. Geloof, hoop en liefde zijn deugden die hun oorsprong vinden in de goddelijke goedheid en uit die oorsprong putten ze hun groei en bloei. Net zoals bijen die niet alleen uit honing voortkomen, maar in diezelfde honing ook hun voedsel vinden.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 2.

In de liefde tot God gaat het niet om een eenmaal gevestigde, stilstaande toestand. Het gaat om de voortdurende toename van liefde. In menselijke verhoudingen werkt dat ook zo: als de liefde niet groeit, kwijnt ze weg en zal ze op den duur verwelken. Je hoort weleens iemand zeggen dat liefde een werkwoord is en dat je voortdurend aan je relatie moet blijven werken. Met de liefde tot God is het niet anders, ook die moet je steeds blijven onderhouden. Maar God maakt het je wel gemakkelijk om steeds meer van Hem te houden, zegt Franciscus van Sales, want iedere goede daad die je in Zijn naam doet, hoe klein die ook is, wordt door God met liefde beantwoord. Niet wijzelf, maar Hij zorgt ervoor dat onze liefde steeds blijft groeien.

“Het is onmogelijk om lange tijd in dezelfde staat en toestand te blijven. Wie niet wint, verliest. Wie niet klimt, daalt. Wie geen weerstand  biedt, gaat verloren. Wie niet vooruitgaat, gaat achteruit. ‘Alle hardlopers in het stadion rennen om het hardst, maar slechts één wint er. Ren dan om te winnen’ (1 Korintiërs 9, 24). En wie anders dan Jezus Christus is de prijs? Een prijs die je alleen maar kunt winnen als je Hem volgt. En wie Hem volgt, loopt altijd en stopt nooit, want ook Hij staat niet stil op de weg van liefde en gehoorzaamheid. Die weg duurt tot de dood, de dood aan het kruis. Ga dus, zegt de heilige Bernardus en ik zeg hem dat na, dierbare Theotimus: ga. Er zijn geen andere grenzen dan die van het leven. Loop zolang je kunt achter de Heiland aan. Loop vurig en snel, want waarom zou je Hem volgen als het niet je hartenwens was om Hem in te halen?”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 3 hoofdstuk 1.

In het derde boek van de Theotimus – ofwel de Verhandeling over de liefde tot God – wordt beschreven hoe de liefde in ieder van ons kan groeien. Als de liefde toeneemt, worden we ‘gelukzaligen’, een woord dat in dit boek vaak voorkomt. Het is niet eenvoudig om gelukzalig te worden. De weg erheen is lang en vol hindernissen en garanties voor het gewenste resultaat worden niet gegeven. In dit citaat beschrijft Franciscus van Sales hoe we het christelijke levenspad kunnen blijven volgen en wat daarbij onze instelling moet zijn. Blijf steeds in beweging, stap voor stap, met je neus in de goede richting, achter je grote, geliefde voorbeeld aan. Als volgeling heb je altijd een achterstand, maar je insteek moet zijn die achterstand steeds kleiner te maken.

“God voert de ziel van liefde naar liefde en van pleisterplaats naar pleisterplaats, totdat Hij haar het beloofde land binnenleidt, het beloofde land van de hoog-heilige caritas. Die liefde is eigenlijk een vriendschap, want het is geen liefde die iets met het eigenbelang te maken heeft. Door de caritas houden we van God en wel om Hemzelf, want we hebben zijn onovertroffen en lieflijke goedheid waargenomen. En deze vriendschap is een echte vriendschap, want ze is wederkerig. God heeft lief wie van Hem houdt, altijd al en voor altijd. Deze vriendschap wordt door beiden erkend en begrepen. Natuurlijk heeft God weet van onze liefde voor Hem, want die heeft Hij ons zelf geschonken. En ook ons kan deze liefde niet ontgaan, want God laat ons voortdurend weten dat Hij van ons houdt. Daarnaast dient al het goede in ons als bewijs van Zijn liefde.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 22.

Het laatste hoofdstuk van boek 2 van de Theotimus draagt de titel ‘Korte beschrijving van de volmaakte liefde’. Die volmaakte liefde, zo blijkt uit de eerdere hoofdstukken en het eerste boek, wordt ook de heilige of zelfs hoog-heilige liefde genoemd. Voor die uitdrukking wordt de term ‘caritas’ gebruikt, een woord dat mogelijk associaties oproept met liefdadigheid. Caritas is ook de naam van een internationale, katholieke liefdadigheidsorganisatie. Naastenliefde zou een mogelijke vertaling kunnen zijn; ook al zo’n woord dat nog maar weinig gangbaar is. De caritas waar Franciscus van Sales over schrijft, wordt al in de titel van het hoofdstuk ‘volmaakt’ genoemd en dat volstaat voor de oplettende lezer van de Theotimus: bij volmaakte liefde kan het alleen maar gaan over de liefde Gods. Mensen onder elkaar kunnen elkaar liefhebben, maar volmaakt, dat wil zeggen zonder enig eigenbelang, is die liefde niet. De liefde Gods is dat wel. Met behulp van enkele kenmerken van vriendschap wordt toegelicht wat caritas is.

“Wie tot geloof is gekomen, legt de goddelijke inspraak niets in de weg, zodat die ons vanzelf verder mee kan nemen in de richting van inkeer, berouw en liefde. De apostel Petrus liet zich als een gierzwaluw opnemen door de ingeving en inspraak die zijn Heer en Meester hem gaven. In alle vrijheid liet hij zich meenemen door de zachte wind van de heilige Geest. (…) Hij ziet de gezegende ogen die hem tot leven hebben gewekt en leest daarin vergeving door de goede God. Daaraan ontleent hij hoop, en met goede reden. Als hij de binnenplaats verlaat, ziet hij in hoe afschuwelijk zijn zonde is en hij kreunt en huilt er om. Hij smeekt om genade voor zijn misdaad. Hij neemt zich voor met grote kracht vast te houden aan zijn geloof en trouw te zijn. Die opeenvolgende gemoedstoestanden, opgewekt door de genade, leiden, sturen en steunen hem net zo lang tot zijn daad vergeven is. Zo gaat men van genade tot genade, zoals de heilige Prosper zegt: ‘zonder genade komt men niet tot genade.’ (…) Dierbare Theotimus, dat is de wijze waarop de hemelse inspiratie tot ons komt en onze wil in de richting van de heilige liefde trekt.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 21.

Lucas 22, 55 – 62 beschrijft de verloochening door Petrus. Tot drie keer toe ontkent Petrus dat hij de dan net gevangen genomen Jezus kent. In Lucas 22, 34 had Jezus dat precies zo voorzien, met de woorden: “Voordat vandaag de haan kraait, zul je drie keer geloochend hebben dat je Me kent.” Nadat dit inderdaad precies zo heeft plaatsgevonden, keert Jezus zich om en kijkt Petrus aan. Die blik herinnert Petrus aan wat Jezus hem eerder had gezegd en Petrus “liep naar buiten en schreide bittere tranen”. Dit citaat bevat twee vogels; behalve de haan wordt ook de gierzwaluw genoemd. De zwaluw kondigt de lente aan en wordt gezien als brenger van nieuw leven, maar hier gaat het vooral om de vogel als symbool van vrijheid. In de bijbel komt de zwaluw overigens vaker voor (bijvoorbeeld in Psalm 84, 4, Spreuken 26, 2, Jesaja 38, 14 en Jeremia 8, 7). In de op een na laatste regel van dit citaat wordt Prosper van Aquitaine (390 – 463) geciteerd.

“Bij mijn weten heeft de natuur nog nooit vuur in water veranderd, terwijl andersom dagelijks veel water kokend heet wordt gemaakt. Wat de natuur niet deed, deed God wel, namelijk water in vuur veranderen, en wel door een wonder dat beschreven staat in het tweede boek Makkabeeën (1, 19-22): “Op de dag dat onze voorvaderen naar Perzië werden weggevoerd, namen enkele vrome priesters heimelijk wat vuur van het brandofferaltaar en verborgen het in de holle ruimte van een uitgedroogde put”. Ze deden dat op aanraden van Jeremia. Toen ze terugkeerden, gingen ze het verborgen vuur zoeken, “maar zij kwamen met de mededeling dat ze geen vuur, maar drabbig water hadden gevonden.” Ze brachten er wat van naar Nehemia, die de priesters het bevel gaf om wat hout met dat drabbige water te begieten. En toen een zonnestraal het raakte, laaide er een groot vuur uit op. Midden in het verdriet en de spijt van een levendig berouw steekt God op de bodem van ons hart het heilige vuur van liefde aan. Deze liefde verandert in het water van tranen, die daarna opnieuw van gedaante verandert en weer een nieuw, groot liefdesvuur ontsteekt. Een zondige vrouw had haar Verlosser lief en het vuur van haar liefde veranderde in water, want zo kwam ze bij hem: in tranen, die zijn voeten nat maakten (Lucas 7, 38 – 50). En die tranen veranderden weer in liefde, want Onze Lieve Heer zei dat “haar vele zonden vergeven zijn, getuige haar grote liefde.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 20.

Tijdens de speciale ‘Urbi et orbi’ van 27 maart jongstleden, op een leeg Pietersplein, sprak paus Franciscus ons bemoedigend en troostrijk toe. Iets daarvan is ook te beluisteren in dit citaat, waar het gaat over diep verdriet. Diep verdriet komt voort uit liefde en als de tranen vergoten zijn, is er opnieuw liefde. Wat uitgedroogd, dor en doods lijkt, kan weer oplaaien en opnieuw licht en warmte geven, als het maar geraakt wordt door één enkele zonnestraal.

“Het voornemen om vandaag een aalmoes te geven is goed, maar als je je voorneemt om dat alleen vandaag te doen, is het niet meer goed, maar slecht. Zo sluit je immers met het goede het betere uit. En het betere is: niet alleen vandaag aalmoezen geven, maar ook morgen en alle andere dagen als het even kan. Niemand zal ontkennen dat het goed is om spijt te hebben van je zonden. Alleen zo ontkom je immers aan de hel en win je de hemel. Maar als je besluit dat je om geen enkele andere reden ergens spijt van hebt, sluit je het betere uit, namelijk: spijt hebben van je zonden uit liefde tot God. Als je dat uitsluit, bega je een nog grotere zonde. Want wat voor vader zou willen dat zijn zoon hem wel diende, maar niet uit liefde? Het begin van goede dingen is goed, de vooruitgang is beter en het einde is het beste (…). Maar iets te willen stoppen bij het begin of tijdens de vooruitgang is tegen alles in en een verstoring van de orde. De jeugd is goed, maar het is verkeerd om altijd kind te willen blijven. Een kind van honderd jaar is immers vervloekt (Jesaja 65, 20). Beginnen met leren is goed, maar wie van start gaat met de bedoeling om nooit het vak te leren waar men in getraind wordt, is onredelijk bezig. Angst en spijt vormen een goed begin van de Christelijke wijsheid, omdat ze ons boetvaardig maken. Maar wie niet de bedoeling heeft om bij de liefde uit te komen, die de volmaaktheid is van de boetvaardigheid, beledigt God. Want Hij heeft alles tot liefde voor Hem bestemd, dat is het doel der dingen.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 19.

Meestal als we iets goed noemen, gaan we er van uit dat het niet beter kan. Ook wordt hier beschreven dat iets wat op zichzelf goed is, toch fout kan aflopen. Wie heeft niet ervaren dat je met de beste bedoelingen iets doet wat helemaal verkeerd uitpakt? Franciscus van Sales biedt ons hier een andere kijk. Het goede, zo legt hij uit, moet voortgezet worden tot het einde toe. Het moet steeds opnieuw gedaan of gesteld worden, niet alleen op dat ene moment, maar ieder moment opnieuw. Hoe vaker hoe beter. Alleen dan kan het zich verdiepen en vergroten en uiteindelijk voortreffelijk worden. Iets wat op zichzelf goed is, kan ook aan waarde en betekenis verliezen als het een éénmalig iets blijkt te zijn. Wie goed wil doen, dient dit voortdurend, tot aan het einde toe te blijven herhalen. En van die herhaling moet niet angst of spijt de drijfveer zijn, maar liefde. Alleen zo klimmen we steeds hoger op de treden van de trap van vergelijking: goed, beter, best.

“Berouw, dat wil zeggen: de bereidheid om boete te doen, is niets anders dan spijt van de zonde die je hebt begaan. Je verwerpt en verafschuwt wat je hebt misdaan en je bent vastbesloten om het weer goed te maken met degene tegen wie je gezondigd hebt. Berouw bevat ook het voornemen om het onrecht te herstellen, want je kunt nu eenmaal de belangrijkste gevolgen er van – de belediging en het onrecht – niet voort laten bestaan. En als je het niet verhelpt en herstelt, dan blijft het bestaan. (…) Ik heb het over deugdzaam berouw en daar bestaan verschillende soorten van, omdat ze voortkomen uit verschillende motieven.  Er is psychologisch-menselijk berouw, zoals dat van Alexander de Grote. Toen hij Clitus had vermoord, wilde hij zichzelf uithongeren van spijt. Cicero vertelt ons erover. Augustinus meldt ons dat Alcibiades huilde van spijt omdat hij niet was zoals hij moest zijn. Aristoteles schrijft dat iemand die zich overgeeft aan wellust onverbeterlijk is, omdat hij geen berouw heeft. En wie geen berouw heeft, kan zich onmogelijk verbeteren. Ook Seneca, Plutarchus en Pythagoras hebben het gewetensonderzoek aanbevolen. Seneca in het bijzonder heeft levendig geschreven over de verwarring en onrust van de ziel die wroeging voelt. En Epictetus schrijft prachtig, mooier kan het bijna niet, over het zelfverwijt, over de berisping die we onszelf moeten geven. Behalve het psychische berouw is er ook het godsdienstige berouw, ofwel het goddelijke berouw. Dat komt ergens anders uit voort, namelijk uit ons besef God te beledigen met onze zonde. Wie goed leeft, behaagt God en wie slecht leeft, beledigt Hem. (…) De filosoof Epictetus wist dat de zonde God beledigt, zoals de deugd Hem eert. Epictetus wilde dat men spijt had van de zonde, en wel zozeer dat hij voorschreef om iedere avond het eigen geweten te onderzoeken. Zijn raad luidde als volgt: Heb je kwaad gedaan? Berisp jezelf. Heb je goed gedaan? Wees blij.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 18.

Wie iets heeft gedaan wat niet goed is, kan last krijgen van spijt en wroeging. Onopgehelderde misdaden worden soms na lange tijd toch nog opgebiecht, omdat er niet te leven valt met kwellende gevoelens van zelfverachting en onrecht. In dit hoofdstuk van de Theotimus onderscheidt Franciscus van Sales berouw of boetvaardigheid in verschillende soorten: psychisch, filosofisch en christelijk. Wie iets fout heeft gedaan, kan gaan tobben over het eigen geestelijke welzijn. Ook kan men filosofische argumenten inbrengen tegen het doen van slechte dingen. En ja, ook filosofen, zo zegt Franciscus, hebben kennis van God en van de ziel. In de filosofie wordt beweerd dat een wijs man nooit zondigt, maar christenen weten wel beter. In de eerste brief van Johannes staat immers: “Als wij zeggen zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en woont de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden, is Hij zo getrouw en rechtvaardig, dat Hij onze zonden vergeeft en ons reinigt van alle ongerechtigheid” (1 Johannes 1, 8-9). Dat maakt, aldus Franciscus van Sales, van de boetvaardigheid een christelijke deugd en een echte goddelijke liefdesles. Want alleen in en uit liefde wordt berouw beoefend.

“Van sommige mensen en spullen bedienen we ons door ze te gebruiken. Denk bijvoorbeeld aan onze slaven, onze knechten, onze paarden en onze kleding. Onze liefde voor deze mensen en spullen is een liefde van begeerlijkheid: we houden van hen omdat ze handig voor ons zijn en ons dienen. Er zijn ook mensen en spullen waar wij van genieten en die omgekeerd ook van ons genieten: denk bijvoorbeeld aan de vriendschap die we onze vrienden toedragen. Dat is ook een liefde van begeerlijkheid, maar dan van een oprechte, eerlijke en bevredigende soort. Door die liefde behoren wij en onze vrienden elkaar toe. Er is nog een andere manier van genieten, namelijk op afhankelijke en onderdanige wijze: denk maar aan de genegenheid, welwillendheid en aanwezigheid van onze geestelijke leidsman, onze koning, of onze ouders. De liefde die we voor hen voelen is een liefde van begeerlijkheid als we van hen houden omdat zij onze vorst, pastoor of onze ouders zijn. Het gaat er niet om dat zij op zich een koning, pastoor of ouder zijn, maar het gaat er om dat zij dit voor ons zijn. Deze begeerlijkheid is een liefde van eerbied en achting, een liefde van verering. We houden nu eenmaal niet van onze ouders omdat ze van ons zijn, maar omdat wij van hen zijn. Precies zo houden we van God: we houden van Hem en verlangen naar Hem, niet omdat Hij voor ons het hoogste goed zou kunnen zijn, maar omdat Hij dat is. We houden niet van Hem om Hem de onze te maken, maar we houden van Hem omdat we van Hem zijn”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 17.

Waarom hou je van iemand of van iets? En hou je van mensen of spullen op verschillende wijze? Is het gevoel dat je hebt voor je lievelingsdier of voor een favoriet kledingstuk niet wezenlijk anders dan het gevoel dat je hebt voor je kinderen of je ouders? Met andere woorden: zijn er meerdere soorten liefde? Franciscus van Sales legt de liefde onder een vergrootglas en maakt meerdere soorten of lagen zichtbaar. De ene soort liefde heeft vooral te maken met het voordeel dat er voor ons in gelegen is, een andere soort liefde heeft juist te maken met het aan iemand toebehoren. Liefde die te maken heeft met voordeel of met plezier is van een andere orde dan liefde die te maken heeft met achting en eerbied. De ene liefde heeft vooral te maken met krijgen, de andere juist met geven. Om al deze verschillen gaat het in dit citaat. De tekst bevat voorbeelden uit de tijd en het milieu van Franciscus van Sales: de adel van de 16e en 17e eeuw, met bijbehorende rangen en standen.

Citaten 2019

“Het verschil tussen hopen en streven is als volgt: wat we hopen denken we met behulp van een ander te kunnen verwerven, en wat we nastreven denken we vanuit onszelf te kunnen bereiken, door middel van onze eigen inzet. We kunnen het hoogste goed, God, alleen maar bereiken dankzij Zijn gunst, genade en barmhartigheid. En de barmhartigheid wil dat we met de genade meewerken door onze zwakte toe te voegen aan haar kracht. Zo is al ons streven toch ook met hoop vermengd. Hoop gaat niet zonder streven en streven is nooit zonder hoop. En daarin is de hoop altijd het grootste, omdat de hoop gebaseerd is op de genade. We weten vanuit onszelf niet hoe we God kunnen bereiken en als we daarnaar streven kan dat eenvoudigweg niet lukken zonder hoop. Het streven komt voort uit de hoop, zoals onze medewerking voortkomt uit de genade. Wie hoopt zonder te streven is laf en wie streeft zonder hoop is hoogmoedig. Maar als hoop en streven samengaan, mijn dierbare Theotimus, dan wordt de hoop door het streven moedig en het streven door de hoop nederig. Dan hopen en streven we zoals God het wil.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 16.

In zijn Verhandeling gebruikt Franciscus van Sales meerdere malen dezelfde opzet om begrippen van elkaar te scheiden, los van elkaar te wegen, en weer bijeen te brengen. In dit citaat gaat het om de begrippen ‘hopen’ en ‘streven’. Wie ergens naar streeft, is ijverig bezig een doel te bereiken, legt zich toe en doet z’n uiterste best om het te verkrijgen. Wie hoopt, weet soms zelf niet waar deze hoop vandaan komt of waar die precies op gericht is. Mensen die hoopvol zijn en blijven, soms tegen alle realiteit, kunnen een diepe indruk maken op anderen en in sommige gevallen veel bereiken. Hopen en streven kunnen elkaar in de weg zitten, met name als het één het ander negeert. Hopen en streven kunnen elkaar ook versterken. Franciscus van Sales noemt hoop zonder streven ‘laf’, omdat er geen enkele beweging op gang komt: de mens werkt dan immers niet met de hoop mee. Omgekeerd noemt hij streven zonder hoop ‘hoogmoed’, wat we in ons huidige taalgebruik nog steeds terugvinden in het afkeurende ‘streber’. Bij Franciscus van Sales is alles afkomstig van en gericht op God, die liefde is. Als hoop en streven samengaan vanuit die liefde en op weg gaan naar die liefde, is dat de best mogelijke samenwerking.

“Onverwacht en zonder aanleiding of oorzaak voelen we ons soms tevreden of verwachtingsvol. Vaak is dat het voorstadium van een grotere vreugde. Sommige mensen denken dat het engelen zijn die ons dit voorgevoel schenken, omdat zij kunnen voorzien wat voor goeds ons te wachten staat. Het zijn immers ook engelen die ons als er gevaar dreigt, komen helpen met angst en onrust zodat we God aanroepen en voorzichtig zijn. Als het moment daar is dat het aangekondigde goede gekomen is, is ons hart helemaal gereed om het met open armen te ontvangen. Dat hart wist nog niet wat er zou komen, maar had al wel een zeker voorgevoel en weet dan ineens dat het geluk gekomen is. De liefde van ons hart, lieve Theotimus, gaat zonder het te weten uit naar het opperste Goede. En zodra het geloof aan ons hart heeft laten zien waar het zozeer naar heeft verlangd, weet ons hart dat ze het gevonden heeft. Dit was het waar onze ziel naar verlangde, wat onze geest heeft gezocht en waar ons verlangen naar uitkeek. Of we het nu willen of niet, alles in ons neigt naar het hoogste Goed. Wat dat is? (…) Ons hart zoekt en zoekt, aangezet door diepzinnige en mysterieuze kennis, naar wat het nog niet weet of kent: wat is het, en waar verbergt het zich? Alleen het geloof kan dit aan het hart laten zien. De voldoening en vreugde in zo’n arm mensenhart als het gevonden heeft wat het zocht, is onbeschrijfelijk. Zonder hem te kennen, vond ik hem, die mijn ziel zocht (Hooglied).”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 15.

In dit hoofdstuk uit de Theotimus citeert Franciscus van Sales uit het Bijbelse Hooglied. Het gebruikte citaat, uit Hooglied 3, 4 is de wapenspreuk van de Oblaten van Franciscus van Sales. In het Latijn luidt die ‘Tenui nec dimittam’: ik houd hem vast en laat hem niet meer los. Het derde boek van het Hooglied begint met het zoeken van de bruid naar haar beminde. Hoe ze ook zoekt, ze vindt hem niet. Maar ineens is hij daar dan toch en dan pakt ze hem vast om hem niet meer los te laten. Dit rusteloze zoeken naar wat je bemint, naar degene van wie je houdt, wordt ook in dit citaat uit de Theotimus beschreven. De zoektocht kan bij Franciscus van Sales alleen maar bij God uitkomen, want God is het hoogste Goed. Voor dat zoeken en vinden gebruikt Franciscus van Sales de taal van de liefde: het gaat om het hart – zetel van de liefde – en om het verlangen dat met liefde gepaard gaat. Eenmaal gevonden, ofwel door het geloof bekend geworden, leidt het tot grote, met niets te vergelijken vreugde.

“Op algemene Concilies onderzoekt men de waarheid door middel van grote disputen en diepgravende discussies; argumenten, redeneringen en bewijsvoeringen alom. Je hebt daar zeker wel eens over gehoord, Theotimus. Is de zaak eenmaal besproken, dan nemen de bisschoppen en in het bijzonder de Paus, die het hoofd is van de bisschoppen, een beslissing. En dan, als de beslissing genomen is, legt iedereen zich daarbij neer en stemt van harte in met wat besloten is. Niet zozeer omdat men zich kan vinden in de argumenten die naar voren zijn gebracht tijdens het onderzoek en de discussie, maar omwille van het gezag van de Heilige Geest. Want het is de Heilige Geest die de onzichtbare voorzitter is van het Concilie. De Heilige Geest heeft geoordeeld en besloten bij monde van de dienaren die Hij heeft aangesteld tot herders van het Christendom. Onderzoek en discussie vindt plaats in het voorhof onder leiding van leraren, maar de beslissing en het aanvaarden daarvan vindt plaats in het Heilige der Heiligen, waar de Heilige Geest spreekt door middel van de Kerk. De Heilige Geest bezielt het lichaam van de Kerk, zoals de Heer ons heeft beloofd (Lucas 10, 16). De struisvogel legt haar ei in het zand van de Libische woestijn, maar het is de zon die het kuiken uitbroedt. Zo is het ook met de leraren die de waarheid zoeken door middel van redeneringen en argumenten. Ze bereiden de waarheid voor, maar het is de Zon van gerechtigheid die er zekerheid aan geeft en voor aanvaarding kan zorgen. En deze zekerheid, Theotimus, begint met liefde voor de waarheid. Het geloof begint met de liefde die ons hart voelt voor God.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 14.

Een besluit valt soms na eindeloos wikken en wegen. Voors en tegens worden in afzonderlijke lijstjes ondergebracht. Wat is het beste om te doen? Wat weegt het zwaarst? Hoe komt men tot besluit? We kennen dit wellicht uit ons eigen leven. Franciscus van Sales gebruikt het beeld van een theologisch dispuut tijdens een Concilie, een vergadering van kerkelijke ambtsdragers onder leiding van de Paus. Ook daar kan het er stevig aan toegaan. Toch is het meestal zo dat men het uiteindelijk eens wordt. En vervolgens is het zaak om die eenheid te onderstrepen en gezamenlijk uit te dragen, vooral omdat het resultaat niet zozeer gezien wordt als mensenwerk, maar als het werk van de Heilige Geest. Daarmee krijgt het een onaantastbare status. De min of meer totale zekerheid die het resultaat is van dit proces, kan soms rekenen op onbegrip en irritatie. Hetzelfde geldt voor een beslissing die je, met de nodige moeite, zelf neemt. Na het nemen van het moeilijk besluit is het niet gedaan: je moet er aan vasthouden en tot uitvoering er van overgaan. Je moet gaan samenvallen met je besluit, je er door laten leiden, er gehoor aan geven, er aan gehoorzamen. Je kunt weerstand ontmoeten en onbegrip, maar je besluit en jij staan daar als het ware boven. Sommige besluiten zijn radicaal te noemen. Dat is ook de toon van de woorden waarmee Jezus zijn leerlingen uitzendt in Lucas 10, 16: ‘Wie naar jullie luistert, luistert naar Mij, en wie jullie afwijst, wijst Mij af, maar wie Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft.’

“Kijk maar eens goed, Theotimus, hoe God op nauwelijks merkbare wijze Zijn genade door laat dringen in het hart van de mens die daarvoor openstaat. Zo trekt Hij hen trede voor trede omhoog op de Jacobsladder. Weet je hoe Hij ons naar zich toetrekt? Dat doet Hij eerst in ons, maar zonder ons. Vervolgens doet Hij het weer in ons, maar dan met ons. “Trek mij mee”, zegt de heilige bruid uit het Hooglied, en dat betekent: het begin is niet aan mij, want uit mezelf kan ik het niet. Alleen als U me in beweging brengt, kan ik me gaan verroeren. En als U me eenmaal in beweging heeft gebracht, dan bewegen we beiden. U loopt voor mij uit en trekt me steeds met U mee, ik volg U en geef zo gehoor aan Uw aansporingen. Dat betekent niet dat U mij achter U aansleurt, want zo is het echt niet. Ik ben geen geboeide slaaf of een willoze wagen. U trekt mij aan met een heerlijke geur (Hooglied 1, 3) en ik volg U niet omdat ik wordt meegesleurd, maar omdat U me daartoe verleidt. Uw aansporingen zijn sterk, maar niet gewelddadig. Er komt geen dwang aan te pas. De heerlijke, zoete geur doet zijn werk, die trekt mij mee en de kracht er van is mild en aangenaam.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 13.

In Genesis 28, 12 wordt verteld hoe Jakob droomt over een ladder. Deze ladder staat op de aarde en de top er van reikt tot in de hemel. Engelen gebruiken deze ladder om op te stijgen en neer te dalen. Zo dient de ladder als beeld om de afstand tussen hemel en aarde te overbruggen. Het beeld keert nog een keer terug in Johannes 1, 51 waar Jezus zegt: “Je zult zien hoe de hemel geopend is en Gods engelen opstijgen en neerdalen boven de Mensenzoon”. Hier wordt het beeld vooral gebruikt om de nauwe band tussen God en Jezus uit te drukken. In de ‘Inleiding tot het devote leven’ deel 1 hoofdstuk 2 schrijft Franciscus van Sales in dezelfde lijn over deze ladder: “Je kunt erlangs afdalen om daadwerkelijk de evennaaste te helpen en je kunt erlangs opstijgen om in een beschouwende liefde de vereniging met God te bereiken. Kijk maar eens naar degenen die op de ladder staan: het zijn mensen met engelenharten of engelen met een menselijk lichaam. (…) Op de vleugels van het gebed vliegen zij snel en hoog naar God, maar van de andere kant staan zij met beide voeten op de grond in hun omgang met hun medemensen. Hun ogen weerspiegelen de onbekommerde schoonheid van hun hart omdat zij geleerd hebben alles in milde rust te aanvaarden.” In zijn beide boeken gebruikt Franciscus van Sales het beeld van de Jacobsladder dus niet alleen voor Jezus en engelen, maar ook als een weg die mensen kunnen gaan. Wie zich door de liefde tot God mee laat trekken, gaat mee omhoog, richting hemel. Vervolgens komt men gelouterd weer op aarde terug.

“Wolven veranderen in schaapsherders, rotsen in water en tegenstanders in de meest vurige pleitbezorgers. Sommigen worden door God niet bevloeid met genade, maar volledig overspoeld, zoals de apostel die plotsklaps veranderde van de vervolger Saulus in het uitverkoren werktuig Paulus. Soms breekt de goddelijke goedheid als een vloedgolf door de dijken en overstroomt alles. Ze treedt dan buiten haar oevers, stort haar genaden met liefdevol geweld overal over uit en doordrenkt alles wat ze tegenkomt. Maar over dat soort geweldige roepingen en aansporingen heb ik het hier niet. Ik heb het over de gewone banden waarmee de goddelijke voorzienigheid ons hart opwekt tot goddelijke liefde. Wat voor banden zijn dat? Ongetwijfeld dezelfde waarmee het volk van Israël uit Egypte door de woestijn naar het beloofde land werd getrokken: banden van menselijkheid, van liefde en van vriendschap. Wij mensen worden niet naar God toe getrokken door middel van ijzeren kettingen, zoals bij een stier of een buffel wel gedaan wordt. Nee, wij worden gelokt met aangename dingen, heerlijke toezeggingen en heilige inspraken. Dat is wat past bij het menselijke hart, want dat is immers vrij. De eeuwige Vader trekt ons niet aan door dwang, maar door middel van geestelijke blijdschap. Hij zet een heilig lokaas in om onze ziel zachtjes naar zich toe te trekken. Onze vrije wil, Theotimus, wordt door de genade nooit tot iets gedwongen of verplicht. Machtig maar teder brengt de genade ons in beweging, zonder onze vrije wil ook maar enige dwang aan te doen.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 12.

De menselijke wil is een vrije wil, zo benadrukt Franciscus van Sales keer op keer. Die vrijheid is een groot goed. De meest bekende en vaak geciteerde uitspraak van Franciscus van Sales heeft met deze vrijheid te maken. In een lange brief aan Jeanne de Chantal uit het jaar 1604 schrijft hij: ‘Doe alles uit liefde, niets uit dwang. Laat je leiden door de liefde voor de gehoorzaamheid, en niet door de angst voor de ongehoorzaamheid. Ik vertrouw je de geest van de vrijheid toe’. Waarde en betekenis is alleen toe te kennen aan het in alle vrijheid uitgesproken ‘ja’. Liefde laat zich niet afdwingen, ook niet de liefde tot God. Het is onmogelijk iemand te dwingen om gelukkig te zijn, of om bijvoorbeeld een geloof met geweld op te leggen. In het onderstaande citaat omschrijft Franciscus van Sales de goddelijke genade als ‘machtig maar teder’. Iedereen herkent ogenblikkelijk de juistheid van deze omschrijving. Liefde is machtig in de zin dat ze ons kan overvallen alsof ze groter is dan onszelf. Maar liefde is ook teder, want zodra liefde met dwang of geweld wordt gemengd, is ze ten dode opgeschreven.

“Stel je iemand voor die ziek is, medicijnen krijgt van de dokter en die vervolgens niet inneemt. Dan wordt je iets gegeven zonder dat je het daadwerkelijk ontvangt en dat is een nutteloze en onvruchtbare manier van ontvangen. We ontvangen Gods genade tevergeefs als we haar ontvangen aan de voordeur van onze ziel, maar haar niet binnenlaten met de instemming van ons hart. Dat is krijgen zonder te ontvangen: het heeft immers helemaal geen zin om de goddelijke inspraak wel te bemerken maar niet te volgen. Als iemand ziek is en maar een gedeelte van zijn medicijnen inneemt, dan kan hij er ook maar ten dele van de werking ervan profiteren. Zo is het ook met God die ons die grootse ingeving stuurt om Zijn liefde te omhelzen, terwijl wij er maar ten dele mee instemmen. Zo komt die goddelijke ingeving ons slechts gedeeltelijk ten goede. Het gebeurt wel dat we een ingeving ontvangen om veel te doen en dat we daar slechts gedeeltelijk mee instemmen. Denk maar aan die brave mannen uit het Evangelie volgens Lucas (9, 59 – 61) die allemaal met een excuus kwamen toen de Heer hen riep om Hem te volgen. De een moest eerst zijn vader begraven, een ander wilde thuis afscheid nemen van zijn familie.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 11.

Franciscus van Sales beziet en beschrijf de mens met veel inzicht en begrip. Blijven twijfelen en uitstellen en excuses bedenken is maar al te menselijk. Je weet heel goed dat er een radicale keuze gemaakt moet worden, maar je blijft die maar voor je uitschuiven. Het is nog niet helemaal het juiste moment, je bent er eigenlijk nog niet klaar voor, je wil eerst nog dit of dat doen voordat je jezelf vastlegt. Zo gaat het tussen mensen en zo gaat het ook tussen mens en God. God wil onze liefde, stelt Franciscus van Sales. Niet een beetje, niet de toezegging dat die er later zal zijn, maar alles en wel nu meteen. In ons eigen leven kennen we het verschil tussen een beetje verliefd op iemand zijn en echt van iemand houden. Sommige levenskeuzes zijn alleen van waarde als die gemaakt worden met het hele hart, zonder enige terughoudendheid. Wie echt van iemand houdt, wie echt van God houdt, laat alles liggen, gaat op pad en kijkt niet meer om. In Lucas 9, 57 zegt iemand tegen Jezus: ‘Ik wil U volgen, waar U ook naartoe gaat’. Jezus antwoordt hem: ‘De vossen hebben een hol, en de vogels van de hemel een nest, maar de Mensenzoon kan nergens het hoofd neerleggen.’ Hier wordt duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn van een dergelijke keuze en wordt tevens begrijpelijk waarom men daarvoor terug kan schrikken.

“In het twaalfde boek van de Stad van God, in de hoofdstukken 6, 7, 8 en 9, laat de grote heilige Augustinus zijn licht schijnen over deze kwestie. Hij heeft het daar voornamelijk over engelen, maar toch gaat zijn vergelijking in dit opzicht ook op voor mensen. In hoofdstuk 6 vergelijkt hij twee engelen of mensen met elkaar die beiden precies even goed zijn en die door dezelfde bekoring worden gegrepen. Vervolgens wordt gezegd dat de één de duivel kan weerstaan, maar dat de ander zal zwichten. In hoofdstuk 9 bewijst Augustinus dat alle engelen geschapen zijn in een toestand van heilige liefde en dat die liefde en genade voor ieder van hen precies hetzelfde is. Vervolgens vraagt hij hoe het dan toch mogelijk is dat één groep engelen in het goede volhardt en er voortgang in boekt, terwijl een ander deel van de engelen van het goede is afgedwaald en de partij van het kwade heeft gekozen. Zo is er een groep die de eeuwige glorie heeft verworven en een groep die verdoemd is. Augustinus antwoordt dat het enig mogelijke antwoord is, dat de eerste groep dankzij Gods genade weet te volharden in de liefde die zij bij hun schepping hebben ontvangen. En dat de andere groep, ondanks het goede in hen, uit eigen vrije wil de kant van het kwaad kiest. (…) God wijst je nooit af, tenzij je Hem afwijst. God verlaat je nooit, tenzij je Hem verlaat. God ontzegt ons Zijn gaven alleen als wij Hem ons hart ontzeggen.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 10.

In de Theotimus ofwel de Verhandeling over de liefde Gods verwijst Franciscus van Sales regelmatig naar Aurelius Augustinus (354 – 430). Augustinus wordt wel de grootste christelijke denker genoemd. In boek 2 hoofdstuk 10 van de Theotimus legt Franciscus van Sales uit hoe het toch kan dat mensen God afwijzen en weigeren om van Hem te houden. Die uitleg is voor een groot deel gebaseerd op wat Augustinus beschrijft in zijn boek ‘De civitate Dei’ ofwel ‘De stad van God’. Naast de ‘Belijdenissen’ is dit het bekendste en meest invloedrijke werk van Augustinus. In 412 begon Augustinus met het schrijven van ‘De stad van God’, op verzoek van een hoge ambtenaar van de Romeinse staat. De bedoeling was het christendom te verdedigen. Hij werkte er twaalf jaar aan. Behalve de gevraagde apologie is het ook een overzicht van de geschiedenis van de mensheid. Als stijlvorm is gekozen voor een dramatische strijd tussen twee gemeenschappen of steden: de ene trouw aan God, de andere afvallig. Dit gegeven past naadloos in het hoofdstuk van Franciscus van Sales, waarin hij een vergelijking maakt tussen mensen die God houden en mensen die Hem afwijzen.

“Als Aristoteles over gierzwaluwen schrijft, noemt hij ze apodes ofwel voet-lozen. Deze vogels hebben heel kleine, zwakke pootjes, die nauwelijks gebruikt kunnen worden. Is de vogel eenmaal op de grond terecht gekomen, dan kan hij niet meer op eigen kracht omhoog komen. Ze kunnen niet lopen en ze kunnen zich niet afzetten, zodat ze er niet in slagen zichzelf weer in de lucht te krijgen. Zodoende blijven ze rondkruipen op de grond, totdat ze doodgaan. Maar soms schiet een gunstige windvlaag hen te hulp en tilt hen ineens weer van de grond. Vanaf dat moment kunnen ze hun vleugels weer gebruiken, wat ze dan ook na een eerste siddering vlot en zwierig doen. (…) Als wij God verlaten, verdienen we het om van Hem verstoken te zijn. Maar toch staat Gods liefde Zijn gerechtigheid niet toe om ons te straffen met Zijn afwezigheid. Gods liefde wekt Zijn medelijden op en draagt Hem op om ons te komen redden. Dan stuurt God ons een gunstige windvlaag toe, in de vorm van een goddelijke ingeving. Die windvlaag dringt met zacht geweld ons hart binnen, grijpt het, brengt het in beweging, verheft onze gedachten en trekt alles in ons de wijde lucht van de goddelijke liefde in.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 9.

Franciscus van Sales maakt vaak gebruik van vergelijkingen om iets te verduidelijken. In het citaat van maart vergeleek hij God met de zon. In dit citaat vergelijkt hij de mens met een gierzwaluw en God met een windvlaag. Daarbij gaat het om niet zomaar een beetje wind, maar om redding. Wie niet op eigen kracht op kan stijgen, heeft nu eenmaal een zetje nodig.

“De zon verwarmt alles en zorgt ervoor dat alles groeit en bloeit en tot leven komt. De zon bemint alle dingen op aarde en door die warme liefde krijgt alles kracht en is het in staat tot voortplanting. Zo is het ook met de goddelijke goedheid: die moedigt alle harten tot liefde aan. “Niets kan zich onttrekken aan zijn gloed” (psalm 19, 7). Salomon vertelt: “De wijsheid roept luidkeels, buiten op straat, en zij verheft haar stem op de pleinen. Op de hoeken van de straten staat zij te roepen; bij de ingangen van de poorten; in de stad verkondigt zij haar boodschap: hoelang nog, onverstandigen, beminnen jullie het onverstand en vinden de spotters genoegen in hun spot en zijn de dwazen afkerig van kennis? Als jij weer aandacht schenkt aan mijn vermaning, dan zal ik mijn geest aan jou openbaren en je mijn woorden laten weten” (Spreuken 1, 20-23). Ook Ezechiël kent die wijsheid, want als het volk van Israël zegt: wij gaan gebukt onder onze misdaden en zonden en verrotten daardoor; voor ons is er geen sprake van leven. Dan zegt God nee: “zowaar Ik leef, Ik wil de dood van de zondaar niet, maar Ik wens dat hij zich betert en in leven blijft. Bekeer u, bekeer u en beter uw leven”. En leven zoals God dat wil, is beminnen. In de eerste brief van Johannes (3, 14) staat: “De mens zonder liefde is nog in het gebied van de dood”. Zo zie je zelf toch wel, Theotimus, dat God echt wil dat wij Hem liefhebben. En Hij neemt geen genoegen met de algemene bekendmaking van zijn verlangen bemind te worden, nee, Hij gaat van deur tot deur, klopt bij iedereen aan en “als iemand mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen, en we zullen met elkaar aan tafel gaan” (Apocalyps 3, 20). Dat wil zeggen dat Hij zo iemand liefdevol goed zal doen en nabij zal zijn.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 8.

In de Verhandeling over de liefde Gods, ofwel de Theotimus – zo noemt Franciscus van Sales zijn aandachtige lezer – worden vaker vergelijkingen toegepast om iets duidelijker te maken. De vergelijking van God met de zon komt regelmatig voor. Beiden brengen licht en warmte. Daarnaast rijgt Franciscus van Sales de nodige citaten door zijn teksten. In dit korte tekstgedeelte gaat het om vier citaten uit vier verschillende Bijbelboeken. Blijkbaar kende Franciscus van Sales grote passages uit de Bijbel uit zijn hoofd, zodat hij er gemakkelijk en gul mee kon strooien. Ook als een citaat op zich lastiger te lezen of te begrijpen is, of als het gaat om teksten die niet vriendelijk zijn, dienen ze de tekst en het betoog. In het geval van Franciscus van Sales is dat betoog kernachtig samen te vatten: God is liefde en Hij wil dat we van Hem houden en van elkaar.

“Over alle mensen en over alle engelen heeft de goddelijke Voorzienigheid ontelbaar veel genade en zegeningen uitgestrooid. Iedereen kan dat voelen, alsof het regendruppels zijn die “Hij laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matteüs 5, 45) en alsof het licht is, dat “elke mens verlicht en dat in de wereld moest komen” (Johannes 1, 9). Iedereen ontvangt er wel iets van, zoals zaad dat overal neerkomt: op het pad, op rotsgrond, in ondiepe aarde, tussen de distels en in goede aarde (Matteüs 13, 3-8). En “daarom zijn ze niet te verontschuldigen” als ze deze overvloedige verlossing niet voor eigen bestwil gebruiken (Romeinen 1, 20). Deze overvloed aan genade en zegeningen wordt dus over alle mensen verdeeld en uitgestrooid. Ieder van ons kan er zeker van zijn dat die rijkdom aan zegeningen aan ons allen wordt aangeboden. Maar deze gunsten zijn zo uiteenlopend dat je niet zou kunnen bepalen wat indrukwekkender is: de grootheid van al die zegeningen in hun verscheidenheid, of de verscheidenheid in zoveel verheven grootheid. (…) We weten dat ieder mens anders is, er is er niet één hetzelfde als het gaat om natuurlijke gaven. Zo is ook niemand hetzelfde als je de bovennatuurlijke gaven beziet. (…) Doe geen moeite om uit te zoeken waarom de opperste Wijsheid aan de ene persoon een bepaalde gunst verleent en aan de ander niet. Zorg dat je jezelf die nieuwsgierigheid niet toestaat, Theotimus. Iedereen bezit namelijk alles, ja zelfs in overvloed, wat nodig is om zalig te worden. Zodoende is er geen reden om je te beklagen als het God behaagt om iemand meer te schenken en een ander minder. Je vraagt toch ook niet aan God waarom Hij meloenen groter heeft gemaakt dan aardbeien? Of een lelie groter dan een viooltje? Of waarom rozemarijn geen roos is, een anjer geen goudsbloem, waarom een vijg zoet is en een citroen zuur?”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 7.

Ieder mens is uniek, hoor je wel eens zeggen. Mensen verschillen van elkaar, iedereen is anders. Franciscus van Sales onderschrijft dat, maar geeft ook aan dat God over iedereen evenveel genade uitstrooit. Die genade en zegeningen worden zelfs overvloedig uitgestrooid. Waar het op aankomt, is hoe het opgevangen wordt. Valt het in vruchtbare aarde of op een rotsbodem? Kan het wortel schieten of verdort het zodra het de bodem raakt? In dit hoofdstuk maakt Franciscus van Sales gebruik van de gelijkenis van de zaaier uit Matteüs 13. Met genade en zegeningen gaat het zoals met het zaad uit deze gelijkenis: om hun uitwerking niet te missen, moeten ze goed vallen. Je moet er ontvankelijk voor zijn en weten hoe het ten goede aan te wenden, zodat het je ook daadwerkelijk tot heil en zegen is. Op de vraag waarom de ene mens meer gezegend lijkt te zijn dan de ander, reageert Franciscus van Sales met wedervragen die duidelijk maken dat er ook onzinnige vragen zijn.

“Raakt de regenboog een bloempje aan dat aspalaat heet, dan gaat dat bloempje heerlijk geuren, fijner nog dan lelies. Zo is het ook met de verlossing. Komt die in aanraking met onze menselijke ellende, dan wordt de verlossing nuttiger en mooier dan de oorspronkelijke staat van onschuld ooit geweest is. Er is in de hemel meer blijdschap over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben (Lucas 15, 7). Zo is de verlossing honderd keer zoveel waard als de onschuld van de eerste mensen (…) Net zoals Naäman (2 Koningen 5, 14) stijgen we zuiver en rein uit het heil op, alsof we nooit melaats zijn geweest. God wordt immers niet door het kwade overwonnen – en wij ook niet, zoals Hij ons gebiedt – maar het kwaad wordt door het goede overwonnen. Zijn barmhartigheid komt als heilige olie bovendrijven op de golven van Zijn toorn, Zijn goedheid en mededogen overtreffen alles (psalm 145, 9).”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God, boek 2 hoofdstuk 5.

Het in dit citaat genoemde bloempje, aspalathus linearis, is bij ons beter bekend als rooibos. Het verhaal van de regenboog heeft Franciscus van Sales gevonden in de Natuurlijke historiën van Plinius, een boek waar hij vaak uit citeert. Dit boek geeft een goed beeld van de wetenschap van de eerste eeuw van onze jaartelling en bevat zo ongeveer alles wat Plinius zelf waarnam, wat hij van anderen had gehoord of elders had gelezen. Het beeld van de regenboog die een bloem raakt, is voor ons weinig steekhoudend, sterker nog: met de kennis van nu denken we zeker te weten dat dit onzin is. Franciscus van Sales gebruikt het vooral als vergelijking: hij vergelijkt dit aanraken en de heerlijke geur van de bloem met wat de verlossing voor de mens kan betekenen. De bloem is al mooi en ruikt al prima, maar door deze aanraking wordt dat nog eens vele malen beter. Zo is het ook voor de mens: door de verlossing wordt hij nog eens vele malen beter en mooier.
Dit citaat bevat drie Bijbelcitaten. Ook dit aaneenrijgen van citaten uit de Bijbel is heel typerend voor Franciscus van Sales.

Citaten 2018

Ik wil jou, Theotimus, er toe bewegen om je eigen wil naar die van de goddelijke voorzienigheid te schikken. Daarom wil ik je nu eerst iets vertellen over de natuurlijke voorzienigheid. God wilde aan de mens geven wat nodig was om Zijn goddelijke goedheid te loven en prijzen. Daarom schiep Hij alle dieren en planten. En voor de dieren en planten schiep Hij land en zee, eb en vloed, bronnen, de wind en de regen, en dat alles in vele variaties. Voor dat alles, én voor de mens aan wie dat toebehoort, schiep Hij de hemel en de sterren en de elementen. Dat alles is wonderbaarlijk ordelijk ingericht, zodat bijna alle schepselen elkaar van dienst zijn. Het paard draagt ons en wij zorgen voor het paard. Het schaap voedt ons en zijn wol houdt ons warm, en wij hoeden en weiden het schaap. De aarde zorgt voor wolken in de lucht en zo kan de lucht regen naar de aarde sturen. De hand dient de voet en de voet draagt de hand. Als je dat alles goed waarneemt, kan het niet anders of je voelt een grote, vurige liefde voor de opperste Wijsheid die daarvoor heeft gezorgd! Het is Gods voorzienigheid die alles regelt en alles bestuurt (…). Gods voorzienigheid, Theotimus, gaat naar alles uit, zij heerst over alles en buigt alles terug naar Gods glorie. Misschien lijkt het weleens alsof er iets is dat niet voorzien is, of bestaat er iets waarvan je denkt dat het puur toevallig is. Maar zo is het niet: de hemelse voorzienigheid kent ook het toevallige en het onverwachte, en het is met zekerheid bestemd voor het algemeen nut van het heelal.”

Uit: Franciscus van Sales, Verhandeling over de liefde tot God.

In boek 2 hoofdstuk 3 van de Theotimus schrijft Franciscus van Sales over de goddelijke voorzienigheid. Daarmee wordt aangeduid dat God overal de hand in heeft, Hij heeft alles gemaakt, Zijn wijsheid is overal in aan te treffen, Hij ziet en weet alles. Alles wat we op aarde aantreffen, past in deze orde. Enige kanttekeningen zouden geplaatst kunnen worden bij het ‘elkaar van dienst zijn’ zoals dat hier wordt beschreven, met name vanuit het perspectief van het dier. Toch maakt het citaat met name duidelijk dat de mens onderdeel uitmaakt van de schepping, dat alles er is met reden en dat alles onderling nauw samenhangt. In het bijbelboek Wijsheid (8,1) staat over de goddelijke voorzienigheid het volgende: ‘Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles.’ Ook deze woorden klinken door in onderstaand citaat.

Stel je eens een schilder voor die de geboorte van Christus schildert (en ik schrijf dit trouwens in de dagen die gewijd zijn aan dit heilige mysterie). Zo’n schilder gebruikt daarvoor ontelbare penseelstreken. Hij heeft geen weken maar maanden nodig om zijn doek op te zetten, uit te werken en te voltooien, afhankelijk van het aantal figuren en voorwerpen dat hij op zijn schilderij wil aanbrengen. En stel je vervolgens een drukker voor die het papier op de houtsnede legt. Ook die houtsnede stelt de geboorte van Christus voor, maar nu heeft de drukker slechts één enkele beweging nodig om een afdruk te maken. Al zijn werk, Theotimus, zit in dat ene gebaar. En ogenblikkelijk heeft hij een afdruk, een houtsnede die ons met fijne, duidelijke lijnen een voortreffelijke voorstelling biedt van wat de Bijbel vertelt over de geboorte van Christus. Met die ene beweging zorgt hij er voor dat op zijn print allerlei figuren en voorwerpen te zien zijn, alles in de juiste verhouding en precies goed van perspectief. Als je niet bekend bent met deze wijze van afdrukken, sta je er versteld van dat al die verscheidenheid ontstaat dankzij die ene, enkele handeling. De natuur, Theotimus, doet wat de schilder doet: ze voegt toe en verandert telkens weer, steeds opnieuw, steeds meer. Het kost haar heel wat tijd om iets tot stand te brengen. Maar God is als de drukker: Hij geeft bestaan aan alle verschillende, afzonderlijke schepselen, of ze er nu waren, zijn, of zullen zijn. En dat doet Hij met één enkele daad van Zijn almachtige wil. Van Zijn idee wordt, net als van een prachtige houtsnede, die fantastische verscheidenheid van personen en voorwerpen afgedrukt die elkaar – elk op eigen wijze – in alle seizoenen, jaren en eeuwen opvolgen.”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 2 hoofdstuk 2.

In dit citaat, genomen uit boek 2 hoofdstuk 2 van de ‘Verhandeling over de liefde tot God’, legt Franciscus van Sales uit dat het ene vooral bij God hoort en het vele eerder bij de natuur en de mensen. God is één, dat is de kern van het betoog, en Hij doet niet zo nu en dan iets, een beetje hier of daar, maar Hij doet (schept) alles in één keer. Alle verschillen, al het verschillende, het vele, ofwel alle verscheidenheid, komt uit dat ene voort. Zo worden beide uitersten – het ene en het vele – bijeen gebracht, maar ook weer uiteen gelegd. Met een voorbeeld probeert Franciscus van Sales dit duidelijk te maken. Een schilder brengt streek na streek, kleur na kleur, figuur na figuur aan op zijn schilderij, totdat het compleet (één) is. Maar een drukker die het papier op de houtsnede legt, maakt met één enkele beweging een kant en klare afbeelding, waar alles al opstaat. Dat is een verschil tussen schilder en drukker: de eerste heeft heel veel handelingen nodig om iets tot stand te brengen, de tweede maar één enkele handeling. Waar de natuur eerder ‘schilder’ is, is God ‘drukker’: Hij vormt de eeuwigheid in een ogenblik.

Is de zon bij opkomst rood en daarna donker of vaal, of bij het ondergaan juist bleek en kleurloos, dan zeggen we dat er regen op komst is. Maar de zon zelf, Theotimus, is natuurlijk niet rood, bleek of kleurloos. Dit indrukwekkende hemellichaam heeft met zulke wisselvalligheid niets van doen. De zon kent maar één kleur en kan niet van kleur veranderen. Er is alleen maar dat altijd durende en heldere licht, dat een wonder is van onveranderlijkheid. Onze uitspraken over de zon hebben te maken met de diverse luchtlagen en met de luchtvochtigheid tussen de zon en onze ogen. Daardoor lijkt het alsof de zon steeds weer anders is.
Zo praten we ook over God. We zeggen niet hoe Hij is, maar we praten over de wijze waarop wij Hem zien. Daarbij passend geven we Hem steeds andere namen, alsof Hij steeds op een andere manier voortreffelijk en volmaakt zou kunnen zijn. Als we God zien als degene die slechte daden bestraft, dan noemen we Hem de rechtvaardige. Verlost Hij de zondaar van zijn ellende, dan noemen we Hem de barmhartige. Als we denken aan het feit dat Hij alles zo wondermooi heeft geschapen, dan noemen we Hem de almachtige. In het besef dat Hij zijn beloften nakomt, noemen we hem de waarachtige. En zo schrijven we Hem, naar de wijze waarop Hij werkzaam is, veel uiteenlopende volmaaktheden toe. Maar in God zelf is er natuurlijk geen sprake van verschil of verschillende volmaaktheden. Hij is volmaakt enkelvoudig, volmaakt één en één en al volmaaktheid. Alles in Hem is Hij Zelf. Alle volmaaktheden die we Hem toeschrijven, zijn in Hem één zuivere en volmaakte eenheid.
De zon bezit geen van de kleuren die wij haar toeschrijven. Er is alleen maar dat heel heldere licht, dat alle kleur te boven gaat en dat alle kleuren zichtbaar maakt. Zo is het met God ook. Van verschillende volmaaktheden is geen sprake, er is alleen maar die ene, volkomen zuivere volmaaktheid die alle andere volmaaktheden te boven gaat en die volmaaktheid schenkt aan wat volmaakt is.”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 2 hoofdstuk 1.

In dit citaat vergelijkt Franciscus van Sales God met de zon. De zon ziet er voor ons niet altijd hetzelfde uit, maar dat betekent niet dat de zon zelf telkens anders is. Op zich is de zon steeds diezelfde, ene zon. Het is onze blik die het verschil maakt. Dit onderscheid tussen hoe iets is en hoe wij het zien, gaat ook op als we naar God kijken, zegt Franciscus van Sales. Ook al lijkt Hij voor ons steeds anders en denken we steeds anders over Hem, toch is God steeds diezelfde, onveranderlijk ene God.

Van nature bezitten we de neiging om God boven alles te beminnen. Die neiging woont in ons hart, en dat is niet zonder reden. God, namelijk, bedient zich van die neiging alsof het een handvat is dat Hij zachtjes vastpakt om ons naar zich toe te trekken. Zo lijkt het wel alsof God onze harten als kleine vogeltjes aangelijnd heeft. En als Zijn barmhartigheid het wil, kan Hij ons met die lijn naar zich toe halen. Niet alleen voor God, maar ook voor onszelf is deze neiging een teken dat ons herinnert aan onze eerste oorzaak en onze Schepper. Zo worden we er telkens stilletjes op gewezen dat we God wel moeten beminnen omdat we Hem toebehoren. Precies zo gaat het met het hert. Als een hert wordt gevangen krijgt het een halsband om met het wapen van degene die hem ving. Daarna wordt het hert weer vrijgelaten in de bossen. Ziet men zo’n hert met een halsband, dan weet men in een oogopslag welke edelman het hert al eens heeft gevangen en daarmee dus ook aan wie het hert toebehoort. Er gaat een verhaal over een heel oud hert, waarvan dankzij zo’n halsband de leeftijd precies kon worden bepaald. Driehonderd jaar na de dood van Caesar, zo gaat dat verhaal, werd een hert gevangen met een halsband waarop stond: ‘Caesar heeft mij vrijgelaten’. De neiging die God in ons hart heeft aangebracht geeft dus aan vriend en vijand een duidelijke boodschap af. Wij zijn van Hem. Maar ook toont het dat wij, als we vrij zijn om te gaan en staan waar we willen, toch nog altijd van Hem zijn en dat Hij steeds het recht heeft om ons bij zich te roepen als zijn heilige en milde voorzienigheid dat wenst. Daarom wordt deze neiging ‘licht’ genoemd en ‘vreugde’ (Psalm 4, 7 en 8); het toont ons wat we moeten beminnen en het troost ons met de hoop dat God, die dit wapen van onze oorsprong in ons heeft gegrift, ons naar zich toetrekt als we ons door Zijn goddelijke Goedheid laten vangen.”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 1 hoofdstuk 18.

In het laatste hoofdstuk van het eerste boek van de Theotimus vergelijkt Franciscus van Sales het hart met een hert. In het Frans lijken de woorden voor hart (coeur) en hert (cerf) niet zo op elkaar als in de Nederlandse taal het geval is. In dit citaat valt vooral het vastgehouden, het gebonden zijn van de mens op, terwijl die mens toch ook helemaal vrij is, als een hert in het woud. De mens is van God, wordt hier gezegd, maar op een heel bepaalde manier. Het is namelijk de mens zelf die naar God neigt en zo maakt de mens het God gemakkelijk om grip op de mens te krijgen, om ‘houvast’ te vinden. Dit houvast wordt in dit citaat een handvat genoemd, een lijn en een halsband. Zo zijn we steeds met God verbonden en steeds aan God gebonden, hoe lang we ook leven.

Onze menselijke natuur, Theotimus, vergaat het net als een dadelpalm die je hier in deze contreien wel eens aantreft. Zo’n palmboom brengt wel een klein vruchtbegin voort, maar groeit toch niet uit tot een smakelijke, rijpe dadel. Dat gebeurt namelijk alleen in warmere streken. Zo gaat het ook met onze ziel: die brengt wel een begin van liefde tot God voort, maar om tot rijpheid te komen en God boven alles te beminnen, moet het hart bezield en geholpen worden door genade en moet het de caritas of liefdadigheid bezitten. De onvolgroeide en onvolmaakte liefde die uit onze natuurlijke geneigdheid voortkomt, is een ‘willen zonder willen’, een onvruchtbare wil die niets tot stand kan brengen. Het is als het ware een verlamde wil die het heilzame bad van de heilige liefde wel ziet, maar geen kracht heeft om er zelf in te stappen (Johannes 5, 7). De menselijke wil is als een misgeboorte die het milde, edelmoedige en levendige elan mist om God boven alles lief te hebben. Daarom roept de apostel, als hij heeft heeft over wet en zonde, uit: ‘De goede wil ligt binnen mijn bereik, maar niet de goede daad.’ (Romeinen 7, 18).”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 1 hoofdstuk 17.

Franciscus van Sales neemt de menselijke vrije wil uiterst serieus. Die wil is in principe en van nature op het goede gerichte, stelt Franciscus van Sales, maar toch is dat niet voldoende om op eigen kracht het hoogste doel en het hoogste goed te bereiken: de liefde Gods. In aanleg en als ingeboren neiging lukt het de mens wel om op weg te gaan naar deze ultieme bestemming, maar het volharden op die weg en de aankomst heeft de mens niet in eigen hand. Daar is Gods hulp bij nodig. In de tekst zijn twee bijbelcitaten te vinden. De eerste komt uit Johannes 5, 7 en gaat over de genezing van een verlamde man bij een badhuis in Jeruzalem. Deze man is al achtendertig jaar ziek, maar nadat Jezus tegen hem heeft gezegd: ‘Sta op, pak uw bed en loop’, is hij ogenblikkelijk genezen. De tweede is uit de brief aan de Romeinen. Daarin gaat het over leven volgens de wet, over zondig leven of leven volgens de Geest. Het is een tekst vol innerlijke spanningen. Franciscus van Sales kiest daar één enkele zin uit, die aangeeft dat het goede willen niet volstaat om het goede ook te volbrengen, bijvoorbeeld in een handeling of daad. Dat willen en doen niet altijd samengaan, is een innerlijke spanning die de meesten van ons kennen. Volgens Franciscus van Sales is het goede willen voor ieder mens het startpunt. Vervolgens komt God je tegemoet.

Heel regelmatig gebeurt het dat de ene patrijs de eieren van een andere rooft en die dan uitbroedt. Misschien doet zo’n vogel dat vanuit een hevig verlangen om moeder te worden, of vanuit dommigheid waardoor ze geen verschil ziet tussen haar eigen eieren en die van een ander. Maar vervolgens gebeurt er iets bijzonders, waar niet de minsten getuigenis van hebben afgelegd: als een jonge patrijs, die is uitgebroed en opgevoed onder vreemde vleugels zijn echte moeder hoort roepen, laat hij de dievegge direct voor haar in de steek. Vanaf dat moment blijft hij bij zijn echte moeder, en men zegt dat dit komt door de band waarmee hij aan zijn oorsprong is verbonden. Deze band is niet zichtbaar maar verborgen, toegedekt en als het ware slapend in het diepst van de natuur. Tot het moment waarop hij haar herkent. Dan wordt hij plots opgewekt en wakker gemaakt en dan beseft het jong ineens voluit waar zijn eerste plicht ligt. En precies zo, Theotimus, gaat het met ons hart. Ook dat is als het ware geboren en getogen onder de vleugels van de natuur, wat wil zeggen te midden van stoffelijke, nietige en vergankelijke dingen. Maar zodra het een eerste blik op God heeft geworpen en God voor het eerst leert kennen, dan wordt het hart wakker. Alle natuurlijke en oorspronkelijke liefde voor God, die was ingedut en verstopt, komt dan als uit het niets tot leven, als een vonk die uit de as springt. Die vonk raakt de wil van de mens en stuwt hem op tot de hoogste liefde: die voor het allerhoogste en eerste Beginsel van alles wat bestaat.”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 1 hoofdstuk 16.

In het bijbelboek Jeremia, hoofdstuk 17 vers 11, kunnen we lezen over een patrijs die eieren uitbroedt die ze zelf niet heeft gelegd. Grote heiligen hebben er over geschreven. Zo schrijft Ambrosius (339 – 397), bisschop van Milaan, er over in een van zijn brieven. Ook Isidorus (560 – 636), aartsbisschop van Sevilla en bekend als de beschermheilige van het internet, verwijst er naar in zijn geschriften. Ditzelfde ‘weetje’ over patrijzen wordt hier door Franciscus van Sales (1567 -1622), bisschop van Genève, geciteerd. Niet als letterlijke feitelijkheid over de wonderlijke wereld der dieren, maar als beeldspraak, als gelijkenis. Dit soort voorbeelden uit de natuur gebruikt Franciscus van Sales met grote regelmaat. Dat heeft te maken met zijn overtuiging dat de mens een wereld in het klein is, iets wat hij precies zo opschrijft in de Philothea (deel 4 hoofdstuk 13). Ook in de Theotimus maakt Franciscus van Sales gebruik van voorbeelden uit de natuur, zoals in boek 1 hoofdstuk 16. Daar vergelijkt hij de liefde van een jonge patrijs voor zijn moeder met de liefde van het menselijk hart voor God. Zo wil Franciscus van Sales laten zien dat de liefde van de mens voor God een natuurlijke, ingeboren en vanzelfsprekende neiging is.

Zodra iemand een beetje aandachtig aan God denkt, voelt hij zijn hart vollopen. Dat bewijst wel dat God de God van het menselijk hart is. Niets is fijner voor ons hart dan de gedachte aan God. God kennen is meer waard dan de optelsom van alle kennis van alle andere zaken, zegt Aristoteles. De kleinste zonnestraal geeft meer licht dan de grootste bundel stralen van de maan of van de sterren, en zelfs van maan en sterren samen. Als ongeluk ons hart treft, zoeken we onze toevlucht tot God. Dat toont aan dat God ons goed gezind is, ook als alles tegenzit. Alleen Hij, die zelf het opperste goed is, kan ons redden. Dit vertrouwen van ons hart in God komt voort uit de gelijkenis tussen de goddelijke goedheid en onze ziel. Deze overeenkomst is groot en verborgen. Iedereen kent de gelijkenis, maar weinig mensen begrijpen en doorgronden hem. We zijn geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, en dat wil zeggen dat we in hoge mate met Hem overeenkomen. (…) Behalve deze overeenkomst is er ook nog de saamhorigheid van God en mens als het gaat om hun wederzijdse vervolmaking. God kan natuurlijk geen vervolmaking van de mens ontvangen, maar zoals de mens alleen door de goddelijke goedheid tot hogere volmaaktheid komt, zo kan de goddelijke goedheid haar volmaaktheid bij uitstek in de mensheid uitwerken. De een heeft veel behoefte en een groot vermogen om het goede te ontvangen, en de ander heeft een grote overvloed van het goede en een sterke drijfveer om het weg te schenken.”

Franciscus van Sales, Theotimus boek 1 hoofdstuk 15.

Franciscus van Sales schrijft in boek 1, hoofdstuk 15 van de Theotimus dat God en mens op elkaar lijken en hij geeft aan hoe die gelijkenis er uitziet. Uitgangspunt voor de overeenkomst tussen God en mens is de tekst uit Genesis 1, 26, waarin God zegt `Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend´. Een uitspraak die welbekend is, maar toch ook raadselachtig blijft. Op elkaar lijken wil niet zeggen dat er sprake is van gelijkheid. God en mens verschillen wel degelijk. Dat doet aan de gelijkenis niets af, maar wel aan de gelijkheid. Ook als het om het goede gaat, lijken mens en God op elkaar en verschillen ze van elkaar. Mensen hebben behoefte aan goedheid en God heeft het in overvloed. De mens verlangt ernaar, God geeft het graag weg. Als het goed is, komen vraag en antwoord, en geven en nemen elkaar tegemoet.

Iedere dag opnieuw kunnen we ervaren dat onze wil en ons verlangen niet overeenstemmen. Een vader die zijn zoon naar het hof of naar de universiteit stuurt, staat hem niet af zonder verdriet. Natuurlijk wil zo’n vader dat zijn kind vorderingen maakt in eer en kennis, maar hij voelt ook met spijt het gemis. Een meisje dat trouwt met toestemming van haar ouders kijkt toch vol verdriet naar haar vader en moeder als zij hen om de zegen vraagt. Het opperste deel van hun wil stemt immers toe, terwijl het lagere deel toch weerstand biedt. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat de mens twee zielen of twee naturen heeft, zoals de Manicheeërs dachten. Augustinus zegt daarover in boek acht, hoofdstuk 10 van zijn Belijdenissen het volgende: “De wil wordt dan weer hierheen en dan weer daarheen gelokt, dan weer hierdoor en dan weer daardoor. Het lijkt er op dat de wil in zichzelf verdeeld is zolang hij twee kanten opgetrokken wordt. Dat duurt totdat de wil in alle vrijheid partij kiest en vervolgens de ene kant opgaat of juist de andere.” De sterkste wil krijgt dan de overhand en van de strijd die heeft gewoed, blijft in de ziel alleen een gevoel van tegenzin bestaan.”

Franciscus van Sales, ‘Verhandeling over de liefde Gods’, boek 1 hoofdstuk 11.

Franciscus van Sales gaat in de Theotimus uit van een welbepaald mensbeeld. Ook geeft hij in zijn beschrijvingen van hoe de mens in elkaar steekt blijk van psychologisch inzicht. In zijn eerste boek, de Philothea of de Inleiding tot het devote leven, beschrijft hij dat de wereld ieder uur, iedere dag en ieder seizoen anders is. Vervolgens noteert hij dat de mens een wereld in het klein is en dat dus ook de mens veranderlijk is. Het ene moment gelukkig, dan weer verdrietig, nu eens angstig, dan weer vol vertrouwen. Ieder mens heeft een lichte en een donkere kant. Dat al die tegenstrijdige gedachten en gevoelens in één en dezelfde persoon huizen, riep de nodige vragen op. Wonen er soms twee naturen in ieder mens, een goede en een kwade? Hoe kan dat rijmen met God die ons naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen? Deze kwestie is onderwerp geweest van een verhit debat, waarin Augustinus en de tot ketters veroordeelde Manicheeërs recht tegenover elkaar stonden. Franciscus van Sales citeert Augustinus als hij in boek 1, hoofdstuk 11 schrijft over de twee delen van de ziel, een hoger deel en een lager deel. Daarbij wordt benadrukt dat deze twee delen behoren tot één en dezelfde ondeelbare ziel.

“Er zijn mensen die voor heel veel verschillende dingen belangstelling hebben, maar toch toe moeten geven dat hun aandacht afneemt naarmate die aan meer dingen wordt geschonken. Méér zien, horen en weten is nu eenmaal iets anders dan béter zien, horen en weten. Wie beter ziet, ziet minder en wie meer ziet, ziet slechter. Iemand die heel veel weet, weet meestal niet meer zo goed wat hij allemaal weet. Als je je denken richt op meerdere zaken tegelijk is dat denken minder krachtig dan als je je concentratie schenkt aan één enkel onderwerp. Zo gaat het ook met de ziel. Als je ziel veel verlangens kent, verdeelt ze haar vermogen over al die verschillende verlangens. Dat maakt de ziel minder volmaakt. We kennen drie soorten verlangens: geestelijke, redelijke en zinnelijke. Als je ziel kracht steekt in alle drie die verlangens, stroomt ze weliswaar breder uit, maar haar stroom is minder krachtig. Als je ziel maar één enkel verlangen kent, komt dat haar kracht ten goede. Denk maar eens aan het vuur dat uit die ene mond van het kanon komt; dat zou nooit zo sterk zijn als het uit meer gaten tegelijk zou worden afgevuurd.”

Franciscus van Sales, ‘Verhandeling over de liefde Gods’, boek 1 hoofdstuk 10.

In boek 1 hoofdstuk 10 van de Theotimus legt Franciscus van Sales uit dat de kracht schuilt in de beperking. Zoek niet het vele, maar het ene. Versnipperde aandacht en meerdere dingen tegelijk doen leveren zelden zoveel op als de geconcentreerde behandeling van één enkel punt. Je ziet de details van een bloem pas echt goed als je die uit het boeket pakt en er al je aandacht aan schenkt. Zulke gerichte en enkelvoudige concentratie, schrijft Franciscus van Sales, hebben we ook nodig als het gaat om de liefde.

“De kus is altijd, alsof het om een natuurlijk gegeven gaat, uitdrukking geweest van volmaakte liefde: twee harten worden één hart. Dat is niet voor niets zo. Onze hartstochten en voorkeuren uiten wij mensen, net als dieren, door middel van onze ogen, wenkbrauwen, ons voorhoofd en kortom, onze hele gezichtsuitdrukking. ‘Een mens ken je aan zijn gezicht’, zegt de Schrift. En als Aristoteles wil uitleggen waarom men van belangrijke mannen alleen het gezicht schildert, zegt hij dat je aan het gezicht ziet wie iemand is. Onze gedachten en overwegingen ontstaan in het geestelijke deel van onze ziel, dat we de rede noemen. Daarin verschillen we van dieren. We uiten ons door middel van woorden, door onze mond. ‘Stort je hart uit voor God’, zegt de Psalmist. Daarmee wil hij zeggen dat je uitspreekt wat in je hart leeft. (…) En net zo drukt men in de kus mond op mond, om duidelijk te maken dat men de eigen ziel in die van de ander zou willen uitstorten en zo tot volmaakte vereniging komt. Daarom is de kus altijd en voor iedereen hét teken van liefde. Ook bij de eerste christenen was dat gebruikelijk, Paulus zegt tegen de Romeinen en de Korintiërs: ‘Groet elkaar met de heilige kus’. (…) En als Gods Geest het heeft over volmaakte liefde, dan gebruikt Hij bijna altijd woorden als ‘vereniging’ en ‘samenvoeging’. De menige gelovigen, zegt Lucas, had ‘slechts één hart en één ziel’. En Jezus zelf bidt voor alle gelovigen ‘opdat zij allen één worden’. Paulus wil dat we ‘de eenheid van geest door de band van vrede bewaren’. Het zijn deze banden van hart, ziel en geest die de liefde volmaakt maken en die de verschillende zielen verenigt. (…) Haat scheidt, liefde voegt samen. En daarom is de liefde erop gericht de minnaar te verenigen met wat hij bemint.”

Franciscus van Sales, ‘Verhandeling over de liefde Gods’, boek 1 hoofdstuk 9.

In Theotimus boek 1 hoofdstuk 9 beschrijft Franciscus van Sales hoe de liefde altijd naar vereniging streeft. We willen het liefst zo dicht mogelijk bij onze geliefde zijn. In liefde zijn we uit op samenzijn, op eenheid, op eenwording. En de ‘volmaakte uitdrukking’ van liefde, schrijft Franciscus van Sales, is de kus. Weliswaar is dat niet zomaar een kus, maar het is de kus waar de bruid in het Bijbelboek Hooglied naar verlangt, in de allereerste regel. In die verzuchting, schrijft Franciscus van Sales, drukt ze haar verlangen uit naar ‘de kuise vereniging met haar Bruidegom’. De wijze waarop Franciscus van Sales het Hooglied leest, citeert en toepast in zijn eigen boeken en brieven, is een aparte studie waard. In dit hoofdstuk gebruikt Franciscus van Sales de liefdestaal van het Hooglied, als hij bij de kus begint en bij de volmaakte, heilige liefde uitkomt.

Citaten 2017

Men zegt wel dat het oog ziet, het oor hoort, de tong praat, het verstand begrijpt, dat het geheugen zich iets herinnert en de wil bemint, maar intussen weten we heel goed dat het eigenlijk de mens is die dit alles doet. Onze verschillende menselijke vermogens en organen maken dit alles mogelijk. Zo gaat het ook met de menselijke wil die naar het goede streeft en daar welbehagen in vindt. De overeenkomst tussen de mens en het goede is zo groot dat hierin ook de bron en oorsprong van de liefde te vinden is. Maar het is niet juist om te denken dat die gelijkenis volstaat om de liefde op te wekken. Denk maar eens aan de oprechte en tedere liefde van wijze grootouders voor hun kleinkinderen. Een wijs mens kan heel goed van iemand houden die maar weinig weet, en een zieke kan prima van de dokter houden. Ook als we kijken naar de onbezielde wereld, naar de dingen om ons heen, vinden we daar geen aanleiding om te denken dat liefde enkel mogelijk is tussen twee dingen die op elkaar lijken. Magneten lijken sprekend op elkaar, maar er is meer aantrekkingskracht tussen een magneet en ijzer te vinden dan tussen magneten onderling. Het is best lastig te verklaren waarom een magneet ijzer aantrekt, maar dat ijzer en ijzer elkaar niet aantrekken. Water en kalk, of water en een spons; dat lijkt in niets op elkaar. En toch slurpen zowel kalk als spons gretig het water op, als met een onbezielde, maar toch grote liefde. Zo is het ook met de menselijke liefde: soms is die groter tussen personen met tegenovergestelde eigenschappen dan tussen mensen die sterk op elkaar lijken. De overeenkomst die door liefde wordt gesticht is niet altijd een gelijkenis. Het gaat veel meer om de verhouding, om de band, om de saamhorigheid van minnaar en beminde.”

Franciscus van Sales, ‘Verhandeling over de liefde Gods’, boek 1 hoofdstuk 8.

In het achtste hoofdstuk van boek 1 van de Theotimus beschrijft Franciscus van Sales de overeenkomst tussen wie liefheeft. Die overeenkomst is niet hetzelfde als een eenvoudigweg ‘op elkaar lijken’, een gelijkenis. Iedereen kent wel voorbeelden van stellen die heel erg op elkaar lijken, en van stellen die zowat elkaars tegenpool zijn. Dat is in geen van beide gevallen een garantie voor een gelukkige verhouding. In de liefde gaat het niet alleen om de vraag of en hoe men op elkaar lijkt. Belangrijker is hoe de verhouding is, hoe de partners elkaar vinden en samengaan.

“De menselijke wil komt heel nauw overeen met het goede. Uit die overeenkomst ontstaat het welbehagen, dat de wil waarneemt bij het voelen en zien van wat goed is. Het welbehagen beweegt en stuurt de wil naar het goede toe, met als doel de vereniging van beide. Eenmaal in beweging en al strevend naar het goede, zoekt de wil naar alle mogelijke middelen om bij dat doel uit te komen. De liefde bevat dit alles in z’n totaliteit. Het is net als met een mooie boom: de wortel er van is de overeenstemming van de wil met het goede, de voet er van is het welbehagen en het streven is de stam. Het zoeken, najagen en alle andere middelen en pogingen zijn even zovele takken. En de vreugdevolle vereniging is de vrucht aan de boom. Zo is het ook met de liefde, die uit die vijf delen is samengesteld.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales. Boek 1 hoofdstuk 7.

In zijn boeken en brieven maakt Franciscus van Sales vaak gebruik van beeldspraak. Ook in de Theotimus is dat het geval. In dit citaat uit deel 1, hoofdstuk 7 wordt de mens van top tot teen vergeleken met een boom.

En wat is dan dat goede, dat iedereen wil, Theotimus? De wil is het vermogen dat naar het goede verlangt en er naar streeft. Of naar datgene waarvan men denkt dat dit het goede is. Dankzij het verstand ziet de wil in wat goed is; het verstand houdt de wil steeds het goede voor. En als dat gebeurt, ervaart de wil iets prachtigs, behaaglijks, iets wat lieftallig en beminnelijk is. Mild en machtig wordt de wil dan opgewekt om zich met dit beminnelijke te verenigen. En om die vereniging tot stand te kunnen brengen, gaat het gevoel op zoek naar de wijze waarop dit het beste kan plaatsvinden.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales. Boek 1 hoofdstuk 7.

Het heil wordt getoond aan het geloof en voorbereid in de hoop, maar alleen geschonken aan de liefde. Het geloof wijst de weg naar het beloofde land, met een kolom van nevel en vuur, donker overdag en helder in de nacht. De hoop voedt ons met zoete manna. Maar het is de liefde die ons dit land doet binnengaan (…) De liefde wil geen dwangarbeiders en slaven; de macht van de liefde is een aangename macht. Niets is zo machtig als de liefde en niets is zo beminnelijk als haar macht. In de ziel van de mens wonen de deugden, om daarin haar opwellingen te temperen. Onder de deugden is de liefde de eerste, en zij regeert over de andere deugden en matigt ze. De eerste van elk soort dingen dient nu eenmaal als regel en maat voor de rest, zoals Aristoteles zegt. Maar het is ook zo omdat God, die de mens heeft geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, wil dat in de mens alles door en voor de liefde wordt geordend. Dat is bij Hemzelf namelijk precies zo.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales. Boek 1 hoofdstuk 6.

In het zesde hoofdstuk van boek 1 van de Theotimus beschrijft Franciscus van Sales hoe allesbepalend de liefde is. Ook in zijn andere teksten vinden we deze gedachte terug. Aan Jeanne de Chantal schrijft hij de beroemd geworden zin: “Doe alles uit liefde, niets uit dwang”. De liefde van God voor de mensen en de liefde waarmee de mens naar God verlangt staan bij hem centraal. Deze liefde is één en dezelfde liefde, want wie van God houdt, zal binnen die liefde ruimte vinden om ook mensen lief te hebben. In Matteüs 22, 37 – 39 staat: “U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: u zult uw naaste liefhebben als uzelf.” In de Theotimus legt Franciscus van Sales opnieuw uit dat van geloof, hoop en liefde de laatste de eerste is.

In het redelijke deel van onze geest treffen we onze geneigdheden aan. En naarmate die meer of minder verheven zijn of in de geest een hogere of lagere rang bekleden, zijn ze ook meer of minder edel en geestelijk te noemen. Er zijn namelijk neigingen in ons die voortkomen uit wat we ervaren met de zintuigen. Er zijn ook neigingen die gebaseerd zijn op de wetenschap. Dan zijn er neigingen die stoelen op het geloof. En tenslotte zijn er neigingen die voortkomen uit een niet te beredeneren eenheid van de ziel met Gods waarheid en Gods wil.
Die eerste neigingen worden natuurlijke neigingen genoemd. Iedereen kent het natuurlijke verlangen naar bijvoorbeeld gezondheid, zich te bedekken met kleding en te omringen met aangenaam gezelschap. Die tweede soort neigingen worden redelijke neigingen genoemd. Ze komen namelijk voort uit het geestelijke vermogen van de rede of het verstand. Dat zet de wil aan tot het zoeken naar vrede voor het hart, deugden, eer en de bezinning op de eeuwigheid. De derde soort neigingen zijn christelijk te noemen, want ze gaan uit van de leer van Onze Lieve Heer. Van daaruit houden we van bijvoorbeeld de vrijwillige armoede, de volmaakte kuisheid en van het paradijs.
Maar de neigingen van de hoogste graad noemen we bovennatuurlijk of goddelijk, want God zelf geeft ze ons. Zo worden we op God gericht zonder tussenkomst van een gedachte of van kennis. Het speelt zich af in het heiligdom van de ziel. Dit zijn de belangrijkste drie bovennatuurlijke neigingen: de liefde voor de schoonheid van de geloofsgeheimen, de liefde voor wat ons beloofd is na dit leven, en de liefde voor Gods opperste goedheid”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales. Boek 1 hoofdstuk 5.

In het eerste boek van de Theotimus brengt Franciscus van Sales een reeks onderscheidingen en rangordes aan. In de menselijke geest, zo legt hij uit, bevinden zich allerlei niveaus. Op ieder niveau speelt zich iets specifieks af. En ten opzichte van elkaar zijn die niveaus onder te brengen in een hiërarchie. Zo is er bijvoorbeeld sprake van hogere en lagere gedachten, neigingen en gevoelens. De redelijkheid, ofwel het verstand, staat bijna bovenaan in die rangorde, en kan de mens al dicht bij God brengen. Want volgens Franciscus van Sales is een verstandig mens nu eenmaal een gelovig mens. Daarboven is nog één hoger niveau te vinden en dat is het allerhoogst haalbare. Het is de liefdevolle eenwording met de goede God. Om een idee te geven van wat onderscheiden wordt en waarom, volgt hier een gedeelte uit hoofdstuk 5 van boek 1.

We verlangen alleen maar naar wat we liefhebben. Eerst komt dus de liefde, dan pas het verlangen. Ook de vreugde komt pas na de liefde, want hoe kan je blij zijn met iets waar je niet van houdt? Ook de hoop komt pas na de liefde. Je kunt toch alleen maar hopen op het goede dat je liefhebt? De haat komt ook na de liefde. We haten het kwade alleen maar omdat we het goede liefhebben, en het kwade is tenslotte het tegenovergestelde van het goede. Zo is het ook met al onze andere hartstochten en neigingen, Theotimus. Alles komt voort uit de liefde, die is er de bron en wortel van.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

In het vierde hoofdstuk van het eerste boek van de Theotimus schrijft Franciscus van Sales over de heerschappij van de liefde. Franciscus van Sales is er van overtuigd dat God liefde is en dat de mens, als het goed is en als vanzelf, die liefde beantwoordt. Hoe de liefde heerst, beschrijft hij als in dit citaat.

Probeer je ogen maar eens te bevelen niet te zien. Zo heeft het ook geen zin je oren te gebieden niet te horen, of je handen om niet te voelen, of je maag om niet te verteren. Je lichaam gebieden niet meer te groeien heeft al even weinig zin. Al die menselijke vermogens missen namelijk ieder begrip: ze zijn niet in staat om bevelen te gehoorzamen. Niemand kan een el toevoegen aan zijn leven (Matteüs 6, 27). Wie meester wil zijn over al zijn vermogens, moet ze vormen.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

In de eerste hoofstukken van de Theotimus of De Verhandeling over de liefde Gods beschrijft Franciscus van Sales dat het de taak van de menselijke wil is om over de andere vermogens te heersen. Deze heerschappij van de wil lijkt niet op die van een meester over zijn slaaf, of op die van een valkenier over zijn roofvogel. Het gaat niet om gehoorzamen of dwingen: het gaat om vorming en omvorming.

God wilde alles goed en mooi maken en daarom heeft hij alles bijeengebracht tot een volmaakte eenheid. Alles hoort daar bij, hoe verschillend en uiteenlopend het ook is, en dat is allemaal ondergebracht in dat ene Koninkrijk. Alles daarin hangt nauw met elkaar samen en is niet alleen onderling verbonden, maar ook met de Koning die over dat rijk heerst. Die brengt alle leden samen in één lichaam onder één hoofd. Uit verschillende mensen vormt Hij één gezin. Uit verschillende gezinnen één stad. Uit verschillende steden één provincie. Uit verschillende provincies één land. En dat ene land valt onder die ene Koning. Denk eens aan de ongelofelijke veelheid en verscheidenheid van daden, drijfveren, gevoelens, neigingen, gewoonten, hartstochten, vermogens en krachten die heersen in een enkele mens. Daaruit heeft God een geheel gevormd en dat geheel valt onder de wil. Die wil beveelt en heerst over alles wat in die kleine wereld woelt. De farao zei tegen Jozef (Genesis 41, 40 en 44): “U zult de leiding over mijn huis krijgen en aan uw bevel zal heel mijn volk zich onderwerpen; (…) zonder een woord van u zal niemand een hand verroeren of een voet verzetten.” Precies zo spreekt God de wil van de mens aan, die over alle vermogens van de ziel moet heersen.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

In het eerste hoofdstuk van het eerste boek van de Theotimus schrijft Franciscus van Sales dat alles één is, of zou moeten zijn. Dat gaat in ieder geval op voor zijn eigen oeuvre, want ook in de Philothea vinden we die gedachte terug. Zo staat in hoofdstuk 13 van het vierde deel: “De mens is een wereld in het klein, zoals men in de oudheid al zei (…)”, die woelt en beweegt, draait en verandert de hele dag door. Een rustpunt is dan onontbeerlijk: iets moet dat alles toch een beetje in toom houden. Volgens Franciscus van Sales is het de wil, die als een koning over alle andere menselijke vermogens moet heersen.

Mijn boekje werd over het algemeen goed en vriendelijk ontvangen, zelfs door de meest serieuze godgeleerden en de hoogste kerkelijke leiders. Helaas kon dat niet verhinderen dat enkele mensen er een streng oordeel over velden. Met name wat ik tegen Philothea zei over het bal kon rekenen op maar weinig bijval en zelfs ernstige kritiek. Ik had haar gezegd dat het bal een in wezen onverschillige of onschuldige daad van vermaak is, net als bijvoorbeeld woordspelingen en plagerijtjes. Ik ben me er van bewust dat degenen die deze felle kritiek uiten heel hoog in aanzien staan en ik prijs hun mening. Die zal echt wel goed zijn geweest. Maar wat had ik graag gezien dat ze aandacht hadden geschonken aan het feit dat ik deze beweringen echt niet zelf heb verzonnen. Ze zijn namelijk afkomstig van de grootste heiligen en de meest verheven godsgeleerden. Bovendien schreef ik voor mensen die in de wereld en aan de hoven leven. Scherp en duidelijk wees ik op de gevaren die aan het dansen zijn verbonden. En wat ik over plagerijen en woordspelingen schreef, komt van niemand minder dan van de heilige koning Lodewijk; de allergrootste leraar als het gaat om de kunst hovelingen op te leiden in het godgewijde leven. Als de mensen die zich zo over mijn opmerkingen beklagen daar op hadden gelet, dan zou hun ijver wel zijn beteugeld door de bescheidenheid en de christelijke liefde. Dan hadden ze het wel uit hun hoofd gelaten zo verontwaardigd tegen me te doen. En daarom, dierbare lezer, smeek ik u: val me niet hard onder het lezen van deze verhandeling. Bent u van mening dat de stijl wat verschilt van die van de Philothea? Weet dan dat men in een paar jaar veel kan leren en afleren. Besef dat oorlogstaal anders klinkt in tijden van vrede. En een jonge leerling spreekt men anders toe dan een oude ambachtsman.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

In het voorwoord van de Theotimus – de Verhandeling van de liefde tot God – geeft Franciscus van Sales een opsomming van wat hij tot dan toe heeft gepubliceerd. Van al zijn werken geeft hij aan in welke omstandigheden hij het heeft geschreven en met welke bedoeling. In zijn lijstje vinden we ook de Philothea terug, ofwel de Inleiding tot het devote leven. Voor de reden en aanleiding voor het uitgeven van de Inleiding verwijst hij naar het voorwoord van dat werk. In de periode van vier jaren tussen het verschijnen van de Philothea en de publicatie van de Theotimus zijn de reacties op het eerste boek niet uitgebleven. Het werd bijzonder goed ontvangen en vele malen herdrukt. Niet alle reacties waren lovend. Franciscus van Sales gaat hier op in met dit citaat.

Niet altijd heb ik het onderlinge verband van de hoofdstukken aangegeven, maar als je goed oplet, is de samenhang eenvoudig te ontdekken. Ik heb mijn uiterste best gedaan om mijn tijd en uw geduld te ontzien, en heus niet alleen in dit opzicht. Toen mijn boek ‘De inleiding tot het devote leven’ verscheen, bewees monseigneur Pierre de Villars me een grote dienst met zijn brief over dit boekje. Wat hij daarin schreef over mij en m’n boek, houd ik voor mezelf. Hij wilde dat ik zoveel mogelijk tijd zou besteden aan het schrijven en gaf me volop goede raad. Zo zei hij me dat ik de hoofdstukken steeds kort moest houden. Hij legde dat zo uit: een reiziger die weet dat er op 25 meter van het pad een mooie tuin is, zal de moeite nemen om die kleine omweg te maken. Maar als de tuin verder weg ligt, is hij daartoe niet zo gauw bereid. Zo is het ook met de lezer: als die weet dat het einde van het hoofdstuk niet zo ver van het begin af ligt, is hij eerder bereid om het helemaal te lezen. Hoe prachtig en aantrekkelijk het onderwerp ook is; als men veel tijd nodig heeft voor het lezen, dan begint men er liever niet aan.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

De Theotimus bestaat uit twaalf boeken die zijn onderverdeeld in 188 hoofdstukken. In 1937 is er een Nederlandse vertaling uitgegeven van de Theotimus, gemaakt door Frans van Oldenburg Ermke en uitgegeven door uitgeverij Foreholte te Voorhout. De uitgave bevat twee banden en in totaal 736 pagina’s. Wie aan het boek begint, is dus wel even bezig. In zijn voorwoord beschrijft Franciscus van Sales uitgebreid hoe hij zijn verhandeling toch beknopt heeft willen houden.

Wat ik wilde, was eenvoudig en direct, zonder omhaal van woorden en tierelantijnen, vertellen over de geboorte, de voortgang, het verval, de werking, de eigenschappen, voorrechten en voortreffelijkheden van de goddelijke liefde. Mocht iemand nog iets anders vinden in mijn boek, dan is dat slechts bijzaak. Reken dat me niet aan; zulke uitweidingen zijn bijna niet te voorkomen als je, zoals ik, bij het schrijven zo vaak wordt afgeleid door andere werkzaamheden. Toch denk ik dat alles wat er in staat, nuttig is. Kijk maar eens naar de verstandige arbeid van de natuur zelf: als zij druiven wil, komen er ook heel veel bladeren en ranken. Er zijn dan ook bijna geen wijngaarden te vinden waarin niet regelmatig gesnoeid en ontbladerd moet worden. (…) Een enkeling zal misschien vinden dat mijn boek te dik is geworden en dat het niet nodig is om zo diep en tot op de wortel te gaan. Maar ik denk dat de goddelijke liefde lijkt op de plant die ‘engelwortel’ heet. De wortel daarvan is net zo heilzaam en goed als de stengels en de bladeren.”

Uit: ‘De verhandeling over de Liefde tot God’ oftwel ‘Theotimus’ van Franciscus van Sales.

Na een lange tijd gebladerd te hebben in de Conferenties, openen we in dit nieuwe jaar een nieuw boek van Franciscus van Sales. Voor deze rubriek wordt vanaf nu gekozen uit ‘De verhandeling over de Liefde tot God’. Dit boek is ook bekend als de Theotimus, want zo spreekt de schrijver de hoofdpersoon aan. Boven het voorwoord staan, onder een kruisteken, de twee woorden: ‘Vive Jésus’. Heel wat Oblaten volgen hierin het voorbeeld van Franciscus van Sales en zetten bovenaan hun brieven en e-mails steevast: V+J.

Citaten 2016

Je vraagt me iets te zeggen over het gebed. Sommige mensen denken dat er heel wat bij komt kijken en dat je er vreselijk veel moeite voor moet doen. Voortdurend zijn ze bezig om hun manier van bidden te verfijnen, aan te passen en uit te stippelen hoe ze nog beter kunnen bidden. Volgens hen mag je niet hoesten en moet je stilzitten tijdens het gebed. Maar ik zeg je: ze hebben het mis. Alsof Gods Geest zich wat aantrekt van wat geluid of een beweging. Dat is toch dwaas! Gods Geest kan niet zo zwak zijn dat Hij afhankelijk is van de houding en methode van degene die bidt. Je kunt de voorgeschreven en bekende methoden van bidden heel goed gebruiken, maar weet wel dat je daar niet aan vast zit. Onze Lieve Heer schenkt soms de goede gevoelens voordat de hele oefening is afgewikkeld. Er zijn mensen die dan denken dat ze niet goed hebben gebeden, terwijl het doel van al die oefeningen toch precies die gevoelens zijn. Dat doet me denken aan iemand die al is aangekomen op de plaats van bestemming, maar toch weer terugkeert naar zijn vertrekpunt, alleen maar omdat hij denkt niet de juiste route te hebben genomen.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de achttiende conferentie spreekt Franciscus van Sales over de sacramenten, het koorgebed en het mediteren. Ook het ‘gewone’ gebed komt aan bod. Franciscus van Sales legt de nadruk op het doel van bidden, namelijk: dichtbij God zijn. Hoe je dat doel precies bereikt, is minder belangrijk.

Let er bij het bidden tot God op dat je steeds ‘ons’ en ‘wij’ zegt. Bid niet voor jezelf en gebruik dus geen ‘ik’ in je gebed. Onze Lieve Heer heeft het ons zelf zo geleerd in het Onze Vader. Daarin tref je de woorden ‘mijn’ en ‘ik’ toch ook niet aan? Je zou dat zo kunnen begrijpen: je vraagt niet alleen voor jezelf, maar ook voor alle anderen om deugd en genade. Die anderen hebben dat namelijk ook nodig en ze verlangen er net zo naar als jij. Je streeft er naar om je steeds meer met God te verenigen, en iets anders moet je ook niet verlangen of vragen; niet voor jezelf en niet voor een ander.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de achttiende conferentie spreekt Franciscus van Sales onder meer over het bidden.

Moet je je mond houden als jouw mening verschilt van die van de anderen? Misschien is jouw oordeel wel juist in het voordeel van degene over wie het gaat. Je mond houden is dan niet juist, zelfs niet als je alleen staat in je overtuiging. Je kunt de anderen juist een goede dienst bewijzen en helpen tot een goed besluit te komen. In een gemeenschap is de Heilige Geest de voorzitter en ieders opvatting, hoe uiteenlopend ook, is van belang om tot een besluit te komen dat recht doet aan die geest. Weersta die stille gedachte dat het niet uitmaakt hoe jij er zelf over denkt, en dat de anderen hun besluit toch al hebben genomen. Zo’n overtuiging is een bekoring, waar je onder elkaar niet aan toe moet geven. Houd je steeds aan deze regel, bij alles wat de meisjes mee naar het klooster nemen: als je ziet dat ze zich willen beteren, wijs ze dan niet af. Ook niet als ze steeds fouten blijven maken. Want uit het verlangen naar verbetering blijkt wel dat ze niet onverbeterlijk zullen blijven.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de zeventiende Conferentie spreekt Franciscus van Sales over het aannemen van meisjes in het klooster van de Visitatie. Hoe kun je als overste en als medezuster weten welke kandidaat oprecht en geschikt is? Waar moet je op letten? Wat is echt belangrijk? En wat als de mening van degenen die dat moeten beoordelen uiteenloopt? Franciscus van Sales legt uit dat een kandidaat niet perfect hoeft te zijn, als haar verlangen dat maar wel is.

Medicijnen smaken nu eenmaal vaak bitter. Daarom slik je ze niet zo gemakkelijk in als iets wat lekker smaakt. Maar ook al heeft iemand zo’n middel echt nodig, dan nog kan ze heel goed geschikt zijn voor het religieuze leven. Ze hoeft alleen maar bereid te zijn om het geneesmiddel toch in te nemen, en dat hoeft zelfs niet van harte te gaan; als ze het maar doet. Want het medicijn zal z’n werk hoe dan ook wel doen, en misschien zelfs nog wel beter werken als het meer moeite kost om het in te nemen. Denk maar eens aan een meisje met veel pit, zo’n driftkikker die de hele tijd van alles fout doet. Als ze werkelijk toe wil treden, wil ze geholpen worden. Ze wil dat men haar terechtwijst en dat men haar leert hoe ze zich kan beheersen. Voor haar bestwil kan men haar dan geneesmiddelen geven die niet gemakkelijk voor haar zijn om in te nemen, en die haar heel wat kosten. Zo iemand zou je niet moeten afwijzen, want ze wil niet alleen heel graag beter worden, maar ook is ze bereid om er echt iets voor te doen.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales: Wie laat je toe als postulant, of tot het noviciaat van de Orde van de Visitatie? Deze vraag staat centraal in de zeventiende Conferentie van Franciscus van Sales. Met andere woorden: hoe kun je nou weten of iemand een goede kandidaat is, of haar roeping sterk en blijvend is, of ze geschikt is voor het religieuze leven. Franciscus van Sales zegt daar onder meer in dit citaat iets over.

God roept misschien wel veel mensen om kloosterling te worden, maar weinigen houden het vol. Hun antwoord op de genade houdt geen stand, of ze missen de toewijding om te blijven beoefenen wat nodig is om de roeping in leven te houden. Mensen van wie je denkt: die hebben geen echte roeping, zien die roeping door toedoen van God zelf sterk en zuiver worden. Mensen komen naar het klooster met tegenzin en verdriet, en dan denk je: dat kunnen geen goede roepingen zijn. Maar zijn ze eenmaal op hun plek, dan kunnen ze heel hard vooruitgaan in het godgewijde leven. Weer een ander komt naar het klooster omdat een ramp of ongeluk haar heeft getroffen, of omdat ze niet mooi is. Goede redenen zijn dat niet, maar toch kan God zich er van bedienen om zo iemand te roepen. Kortom: Gods wegen zijn ondoorgrondelijk, Zijn wegen onnaspeurlijk. Wat een wonder dat God zich van zoveel verschillende manieren kan bedienen om Zijn schepselen tot Zijn dienst te roepen. En al die manieren verdienen onze achting en onze eerbied.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de zeventiende Conferentie spreekt Franciscus van Sales over roepingen en meer in het bijzonder over het opnemen van kandidaten voor de Visitatie. Hoe weet je of iemand écht geroepen is tot het religieuze leven? En hoe kom je te weten of zo iemand behalve geroepen ook geschikt is? Franciscus van Sales maakt eerst duidelijk dat iedereen geroepen is, God nodigt iedereen uit. Maar niet iedereen is geroepen tot het kloosterleven. Soms lijkt het wel duidelijk of iemand geschikt is of niet, maar mensen kunnen je verrassen. Franciscus van Sales maakt duidelijk dat de beoordeling van iemands roeping bepaald niet eenvoudig is.

Wat kun je het beste doen om de geest van de Visitatie goed te bewaren en te voorkomen dat deze geest vervaagt en vervliegt? Daarvoor moet je die geest belichamen, en dat doe je door de regels te beleven. Ik hoor dat er zusters zijn die zo bezorgd zijn om de geest te bewaren dat ze weigeren om die geest uit te stralen. Dat gaat veel te ver en het is ook niet goed. Waarom zou je verbergen wat voor iemand anders ook veel betekenis en grote waarde kan hebben? Daarom zeg ik het tegenovergestelde. Ik zou wel willen dat iedereen alles weet van de Visitatie. Daarom zou het volgens mij ook een goede zaak zijn om de regels en constituties te laten drukken en verspreiden. Zo kunnen nog meer mensen er kennis van nemen en er hun voordeel mee doen. Hopelijk zijn er, met Gods genade, heel wat mensen te vinden die er naar willen leven. Als ze dat doen kun je al snel veranderingen bij hen waarnemen die God en de mensen alleen maar ten goede komen. Bewaar de geest van de Visitatie dus heel zorgvuldig en zorgzaam, maar deel die geest vol liefde en in eenvoud met je naaste, naar de mate waarin je naaste er ontvankelijk voor is. Wees maar niet bang dat de geest dan verloren gaat, want de liefde bederft nooit iets; zij maakt alles juist volmaakt.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Franciscus en Jeanne stichten de Visitatie in het jaar 1610. De orde heeft dan een open karakter: de zusters leven volgens het eenvoudige gebod van de liefde en bezoeken zieken in de buurt. Jeanne heeft haar jongste dochtertje bij zich en als haar schoonvader sterft, is zij vier maanden afwezig om de zaken af te handelen. Enkele jaren daarna is dat door een beslissing van hogerhand onmogelijk geworden. Het klooster wordt een slotklooster, afgesloten van de buitenwereld. De thematiek van openheid en geslotenheid klinkt door in deze passage uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

Zolang we leven, begaan we fouten. Denk maar niet dat het niet zo is. Of we nu een hogere positie hebben of een lagere; we zijn allemaal maar mensen. Probeer die gedachte tot je door te laten dringen als een echte waarheid, die voor iedereen geldt. Verbaas je niet als het gebeurt. Niet voor niets kregen we het gebod om dagelijks deze woorden uit het Onze Vader te bidden: ‘Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie schulden heeft bij ons’ (Matteüs 6, 12). We bidden dit allemaal, niemand uitgezonderd, en iedereen moet dit doen. Denk dus niet: die of die is mijn overste, en daarom kan die persoon niet driftig of op een andere wijze onvolmaakt zijn. Stel, je gaat met je overste praten en die zegt iets tegen je wat niet zo prettig en aardig is als gewoonlijk. Dat verrast je en zorgt ervoor dat je eigenliefde aan het wankelen wordt gebracht. Maar misschien heeft je overste wel een hoofd vol zorgen en problemen om heel iets anders. Bedenk dan dat God bij je overste die onaardigheid toestaat om bij jou de eigenliefde te laten afnemen. Je was er op uit om een gezien en gehoord te worden door je overste. Je wilde graag dat ze aandachtig naar je zou luisteren. Maar nu ben je teleurgesteld, omdat je versterving vindt terwijl je die niet zocht. Wat je in zo’n geval het beste kunt doen? Bidden voor je overste en God danken voor de teleurstelling die je mocht ontvangen! Kortom, mijn lieve dochters, denk dan aan wat de apostel Paulus zegt: ‘De liefde maakt zich niet kwaad en rekent het kwade niet aan’ (1 Korinthiërs 13, 5). Hij wil daarmee zeggen: als je zoiets meemaakt, wend dan je blik af, denk er niet aan, sta er niet bij stil en besteed er geen aandacht aan.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Niemand is volmaakt, dat weten we allemaal, en in een klooster is dat niet anders dan daarbuiten. Dat neemt niet weg dat de ‘onvolmaaktheid’ van een ander je behoorlijk kan raken. Iemand kan ineens zomaar onaardig doen en scherp uit de hoek komen. Hier wordt uitgelegd dat zoiets vaak niets met jou te maken heeft, maar dat je er wel iets voor jezelf mee kunt doen. Dat wordt beschreven met behulp van de wat lastige termen ‘eigenliefde’ en ‘versterving’. Je kunt dan denken aan zoiets als ‘ego’ en aan ‘minderen’. De tweede beweging die in deze tekst wordt gemaakt, is deze: vergeldt kwaad niet met kwaad. Maakt iemand een scherpe opmerking tegen je, doe dat dan niet op jouw beurt ook. Geen gemakkelijk advies.

Soms ben ik een kapper, dan weer een dokter. Als ik met mensen in de wereld praat, dan merken jullie wel dat ik dat doe als een kapper: wat ik zeg doet geen pijn. Ik sprenkel wat reukwater, praat over de deugden en vertel over alles wat de mensen maar troost en bemoediging kan bieden. Tot slot speel ik een deuntje over de lofzang die wij God verschuldigd zijn.
Maar als wij samen praten, mijn dierbare dochters, dan ben ik eerder een dokter. Op jullie wonden plak ik pleisters en smeer ik zalfjes. Ook al roepen jullie van ‘au!’, toch druk ik de pleister stevig aan. Want alleen zo kan ik genezing brengen. Als het scalpel er aan te pas moet komen dan kan dat niet zonder pijn te doen. Erg is dat niet, integendeel: het is precies waar ik voor kom. Mensen in de wereld kunnen dit misschien niet begrijpen, maar zij vergissen zich als ze denken dat religieuzen helemaal geen onvolmaaktheden hebben. Dat denken ze trouwens niet alleen over religieuzen, maar ook over andere mensen die streven naar een volmaakt en goed leven. Wij, dierbare zusters, weten wel dat zoiets onmogelijk is. Onvolmaaktheden kennen wij ook. Daar storen we ons niet aan, en we praten vrijmoedig met elkaar over onze kleine zwakheden. Ieder van ons heeft te maken met sterke voor- en afkeuren, niemand is er vrij van (…). Wie zelf een stug karakter heeft, heeft een afkeer van een zachtzinnig mens, want die zachtheid vindt hij maar zwak. En dat terwijl een zachtaardig mens meestal toch méér bemind wordt dan een stug iemand. Weet je wat goed helpt tegen deze kwaal? Het enige medicijn dat voor alle bekoringen helpt: de aandacht afleiden. Denk er niet over na! Het is rampzalig om per se te willen weten of we een goede reden kunnen vinden voor onze voorkeuren en afkeuren. Begin toch nooit aan zo’n onderzoek! Onze eigenliefde is altijd klaarwakker en zal de pil direct vergulden. En dan zal al snel ‘blijken’ dat we heel goede redenen hebben voor ons oordeel. Daarom zeg ik jullie: pas alsjeblieft goed op en doe dit niet. Nooit heeft iemand een goede reden om afkerig te zijn van een ander. En nooit zal iemand een goede reden vinden om die afkeer ook nog eens aan te wakkeren en te voeden.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Franciscus van Sales praat in de Conferenties met de Zusters van de Visitatie, die hij afwisselend zijn ‘dochters’ en ‘zusters’ noemt. Soms gebruikt hij een tegenstelling om iets duidelijk te maken. In dit geval gaat het om mensen in de wereld en mensen in het klooster. Voor de eerste groep is Franciscus een kapper, voor de tweede een dokter. Beide groepen lijken van elkaar te verschillen, maar Franciscus legt uit dat ze meer op elkaar lijken dan ze van elkaar denken. Zeker als het gaat om het koesteren van ieders eigen voor- en afkeuren, is de overeenkomst groot.

Schrijf ik iemand op papier van een slechte kwaliteit, dan komen de letters niet zo goed uit. Toch heb ik gemerkt dat degene die zo’n brief van me krijgt me net zo hartelijk bedankt als had ik hem geschreven op het beste papier en in het mooiste handschrift. En waarom? Dat is omdat die persoon er niet op let of het papier goed is en de letters duidelijk zijn. Hij heeft alleen oog voor degene die hem schrijft en voor wat ik hem te zeggen heb. Doe ditzelfde als het gaat om Gods woord. Let niet op degene die het woord van God aan je meedeelt of uitlegt. Laat het genoeg zijn dat God zich van deze stem bedient om zijn woord aan ons mede te delen. Als God iemand op deze wijze eert en door zijn mond spreekt, dan mogen wij zeker niet tekortschieten; zo iemand moeten we tegemoet treden met hoogachting en eerbied.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Franciscus van Sales maakt graag gebruik van voorbeelden om te verduidelijken wat hij bedoelt. Dat doet hij niet alleen in zijn Conferenties, ook zijn geschriften wemelen er van. Zijn voorbeelden komen uit verschillende bronnen: zo ontleent hij veel aan de bijbel, teksten van kerkvaders en heiligenlevens. Een andere favoriet is Plinius de Oudere: uit zijn ‘Kennis van de natuur’ wordt vaak geciteerd. Daarnaast gebruikt Franciscus graag voorbeelden uit het dagelijks leven. Ook in onderstaand citaat vinden we zo’n voorbeeld uit het dagelijks leven. Wat er bijzonder aan is, is dat Franciscus hier een voorbeeld gebruikt uit zijn eigen leven. Hij schreef ontzettend veel brieven. Blijkbaar had hij daarbij niet altijd de beschikking over goed papier.

Al een paar dagen lees ik een boek over het leven van de heilige Anselmus. Toen hij abt was van zijn klooster hield iedereen van hem, want hij was heel inschikkelijk en hij voegde zich heel gemakkelijk naar ieders wensen en voorkeuren. Zei iemand tegen hem: ‘Mijn vader, drink toch wat bouillon’, dan deed hij dat meteen. Zei een ander: ‘Dat is helemaal niet goed voor u’, dan liet hij het prompt staan. In alles (behalve in wat God niet zou willen) legde hij zich neer bij de wil van zijn medebroeders, die zich natuurlijk alleen maar door hun eigen voorkeuren en voorliefde lieten leiden. Hoeveel men ook van hem hield; er kwam toch kritiek op die grote soepelheid en inschikkelijkheid. Een paar medebroeders zeiden tegen hem: ‘Zo kan dat toch niet, wees toch niet zo meegaand. In ons klooster bent u de baas, laat dan uw gezag ook eens gelden’. Maar de grote heilige zei: ‘Jullie begrijpen misschien niet goed waarom ik dit doe. Ik kan niet anders als ik denk aan wat onze lieve Heer heeft bevolen. Namelijk: behandel de mensen zoals je wilt dat ze jou behandelen. Ik zou maar wat graag willen dat God mijn wil zou doen; en als ik van harte doe wat mijn broeders en mijn naasten van me willen, zou het zomaar kunnen dat het de goede God behaagt een enkele keer mijn wil te doen. En daarbij komt dat ik Gods wil en welbehagen niet beter en duidelijker kan kennen dan door wat mijn naaste wil. God spreekt namelijk niet tot mij en stuurt me ook geen engelen om mij te onderrichten over zijn welbehagen. Stenen, dieren en planten spreken niet; daarom blijft voor mij alleen de naaste over die me de wil van God kan doen kennen. Hij heeft ons zelf gezegd: heb uw naaste lief, en daarom doe ik dat zo veel en zo vaak als ik kan. En in dat liefhebben werkt niets zo goed om de onderlinge eenheid te bewaren als de meegaandheid en de inschikkelijkheid.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Ook deze maand struinen we door de Conferenties van Franciscus van Sales. Op de foto van de maand van onze fotografe Riky is zichtbaar gemaakt hoe een conferentie kan werken: wie er haar of zijn voordeel mee doet, kan er zomaar van openbloeien. In de vijftiende Conferentie vertelt Franciscus van Sales een verhaal over de waarde en betekenis van meegaandheid en inschikkelijkheid.

Natuurlijk zijn er grote, hoogedelachtbare geesten die zo vastzitten aan hun meningen en die zo fantastisch vinden, dat ze zich er niet van los kunnen maken. Je mag wel oppassen om zo iemand zomaar naar zijn mening te vragen, want het is onmogelijk dat hij, als hij het mis heeft, tot inzicht komt en erkent dat hij er naast zat. Hij gaat zich dan compleet verdiepen in het opsporen van allerlei argumenten om zijn gelijk toch maar vol te kunnen houden. Dan heb je helemaal geen kans meer om hem er van af te brengen.
Aan de andere kant heb je ook mensen die hun meningen heel graag opzij zetten; zelfs als deze meningen echt goed zijn. Als je met zo iemand praat, hem een tegenargument geeft en een andere mening verdedigt, zal je ontdekken dat hij niet in de aanval gaat met tegenargumenten. (…) Mensen die somber van aard zijn, zijn meestal meer gehecht aan hun meningen dan vrolijke mensen. Een blij persoon is nu eenmaal toegeeflijker en gelooft graag wat iemand hem vertelt. (…) Je vraagt me wat je kunt doen om te voorkomen dat je zo gehecht bent aan je eigen oordeel. Nou, weiger het te voeden! Zodra de gedachte bij je opkomt dat het véél beter was gegaan als men jóuw mening had opgevolgd, moet je die gedachte van je afzetten. Zeg tegen jezelf: wat gaat het jou eigenlijk aan? dat is jouw taak helemaal niet!”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

De veertiende conferentie van Franciscus van Sales heeft als onderwerp ‘de eigen mening’. Natuurlijk heeft iedereen een eigen mening, dat erkent hij volmondig, zo zit de mens nu eenmaal in elkaar. Zorg er wél voor, zegt Franciscus, dat je niet al te zeer gehecht raakt aan je eigen mening. Vertroetel je mening niet en houdt er niet al te hardnekkig aan vast. Doe je dat wel, dan werkt ze al snel niet meer in je voordeel maar in je nadeel. Je wordt dan een koppige, onverzettelijke betweter. Heel vervelend in de omgang – en heus niet alleen in een klooster.

Citaten 2015

Je moet echt niet denken dat de zwakkeren in een klooster van minder nut zijn dan de sterkeren, of dat ze minder waard zijn omdat ze minder doen. Ze doen allen Gods wil. Ik geef je de honingbijen als voorbeeld. Sommige bijen hebben als taak de korf te bewaken. Andere bijen zijn voortdurend van huis om honing te verzamelen. Maar ook de thuisblijvers eten mee van de honing, net zo goed als degene die de moeite hebben genomen om de honing van de bloemen naar de korf te brengen. David verdeelde de buit gelijk over de mannen die het legerkamp bewaakten en de mannen die ten strijde waren getrokken en flinke klappen hadden gekregen. Denk je soms dat koning David onrechtvaardig was? Natuurlijk niet. De mannen die waren achtergebleven, bewaakten de bezittingen voor de mannen die ten strijde trokken. En de mannen die ten strijde trokken, vochten ook voor de mannen die in het kamp bleven. Ze verdienden allemaal dezelfde beloning, want allemaal gehoorzaamden ze aan David.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Franciscus van Sales houdt zijn Conferenties voor de Zusters van de Visitatie. In de Visitatie konden ook vrouwen met een zwakkere gezondheid terecht, iets bijzonders in die tijd. Dat het in de gemeenschap weleens lastig kon zijn om goed om te gaan met ieders mogelijkheden en onmogelijkheden, klonk ook al door in het citaat van november. Franciscus gaat er in de dertiende conferentie uitgebreid op in.

De geest van de Visitatie is die van mildheid. Zou iemand denken er goed aan te doen om strengere regels in te voeren, dan zou dat de hele Visitatie verwoesten. Strenge regels gaan namelijk in tegen het doel van de Orde. De Visitatie is opgericht om ook zwakkere meisjes en vrouwen op te kunnen nemen; vrouwen die lichamelijk niet zo sterk zijn, of die schrikken van de strenge regels en voorschriften in andere kloosterinstellingen. Toch willen ook deze vrouwen God dienen en zich met Hem verenigen, en in de Visitatie kan dat. Nu vraag je mij misschien: als een zuster lichamelijk wél sterk is, als het mag van haar overste en de andere zusters er niets van merken, kan zij dan toch geen strengere regels naleven dan haar medezusters? Mijn antwoord hierop is: een geheim komt altijd uit. Zou je zoiets doen of toestaan, dan komt van het een het ander, en voor je het weet ontstaan er binnen het klooster kleine kloostertjes en allerlei groepjes. Op den duur valt dan alles uiteen. De heilige Theresia beschrijft het kwaad dat wordt aangericht door deze kleine initiatieven om méér te doen dan de Regel vraagt en dan de gemeenschap beoefent. Het ergste is het als de overste er zelf mee begint. Zodra haar dochters dat in de gaten hebben, willen ze precies hetzelfde doen. Een aantal zusters zal daar goed in slagen, maar voor de anderen, die dat niet kunnen of willen doen, wordt het een echte beproeving. Daarom moeten dit soort uitzonderlijke strengheden nooit worden ingevoerd of toegestaan in onze kloosters (…). Mocht er een zuster zijn die groothartig en moedig genoeg is om in een kwartier tot de volmaaktheid te willen komen door méér te doen dan haar medezusters, dan zou ik haar aanraden om zich wat in te houden. Volg de gewone gang van de anderen, dat is genoeg. En mochten er zusters zijn die sterke, krachtige lichamen hebben: dat is heel fijn en goed, maar daarom hoeven ze nog niet vlugger te gaan dan hun zwakkere medezuster. Pas je aan, houd je in en ga gelijk met hen op.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

Franciscus van Sales hield zijn Conferenties temidden van de zusters van de Visitatie, de orde die hij samen met Jeanne de Chantal stichtte. De geest die in deze nieuwe orde moest heersen, is die van eenvoud en mildheid. Franciscus van Sales legt in dit gedeelte van de dertiende Conferentie uit waarin die mildheid tot uitdrukking komt en hoe de Zusters van de Visitatie deze geest het best kunnen dienen.

Laten we eens kijken wat de eigen geest van een Regel is. Om dit beter te kunnen begrijpen, geef ik eerst wat voorbeelden van anderen, en daarna keer ik weer naar onze Regel en onze geest terug. Alle Orden en religieuze gemeenschappen kennen één gemeenschappelijke geest. Daarnaast heeft ieder van hen een eigen geest. Het doel wat allen nastreven is de liefde, en de eigen geest moet worden gezocht in datgene wat die liefde belichaamt. Met deze liefde bedoel ik de vereniging van onze ziel met God, en de vereniging met de naaste omwille van de liefde Gods. Dat eerste – de vereniging van onze ziel met God – komt tot stand door de vereniging van onze wil met Gods wil. De vereniging met de naaste komt tot stand door mildheid, een deugd die direct voortkomt uit de liefde. Nu kom ik op die eigen geest en die is voor iedere Orde en gemeenschap heel verschillend. Sommigen verenigingen zich met God en de naaste door middel van de contemplatie. Daarom leven ze in afzondering en eenzaamheid. Het contact met de buitenwereld is uiterst beperkt, en ook hun medebroeders of –zusters zien ze alleen op gezette tijden. De vereniging met de naaste gebeurt door het gebed: ze bidden voor hen tot God. Anderen zoeken ook de vereniging met God en de naaste, maar doen dat vooral door geestelijke activiteiten, zoals studie, preken, biecht horen, etcetera. Om deze vereniging tot stand te kunnen brengen, is contact met de wereld en de naasten onontbeerlijk (…). Weer anderen hebben een strenge, harde geest. Ze verachten de wereld en haar ijdelheid volkomen, en willen dat andere mensen dat ook gaan doen; de harde stugheid van hun habijt en van hun oefeningen helpen hen hierbij. Weer anderen hebben nog weer een andere geest. Je moet eigenlijk altijd goed kijken met welk doel de Orde of gemeenschap begonnen is: daarin zie je de geest vaak terug. Ook in de middelen die zij inzetten om hun doel te bereiken zie je de geest terug. Nogmaals: het gemeenschappelijke doel delen alle Orden en religieuze instituten, maar hier gaat het om het bijzondere eigen doel. Dit eigen doel wordt vaak hartstochtelijk bemind en alles wat er aan bij kan dragen, wordt van harte omhelsd (…). Het bijzondere doel van de Visitatie is naar mijn mening dit: haar geest is die van diepe nederigheid ten opzichte van God en van een grote mildheid ten opzichte van de naaste. Wij hebben minder lichamelijke strengheden; juist daarom moeten we ons toeleggen op de allergrootste zachtzinnigheid. Voor wie geen strenge lichamelijke verstervingen beoefent, is een grotere geestelijke volmaaktheid extra belangrijk, de allereerste monniken wisten dat al. Daarom moet in onze huizen de nederigheid voor God en de zachtheid voor de medemens heersen, ter vervanging van de strengheden in andere huizen. Op zichzelf zijn strengheden niet verkeerd; het zijn zeker ook middelen om tot volmaaktheid te komen, maar voor jullie zijn ze toch niet goed, want in jullie Regel komen ze niet voor.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

De dertiende Conferentie van Franciscus van Sales gaat over de Regel en de geest van de Visitatie. De orde van de Visitatie werd door Franciscus van Sales en Jeanne de Chantal gesticht in 1610, in Annecy. De nieuwe orde was zeker in de begintijd iets bijzonders: in vergelijking met andere instituten voor vrouwelijke religieuzen was de Visitatie open en vrij. Men voelde wel aan dat er een heel eigen geest heerste, maar de vraag was hoe je die het beste onder woorden bracht. Hoe hangen geest en Regel eigenlijk samen? En een nog grotere vraag was: hoe kun je je die geest het beste eigen maken? Franciscus van Sales gaat er uitvoerig op in.

Je vraagt me om iets te zeggen over de eenvoud waarmee je jezelf zowel door God als door je overste moet laten leiden. Er zijn mensen die alleen maar door de heilige Geest geleid willen worden. Ze denken dat alles wat in hun verbeelding opkomt een ingeving of aansturing is van de heilige Geest, die hen als een kind bij de hand neemt en die ze leidt in alles wat ze doen. Dat is een grote zelfmisleiding. Want zeg mij eens, was er ooit een meer bijzondere roeping dan die van Paulus? Jezus sprak wel met hem over zijn bekering, maar wilde hem toch zelf niet berichten. Hij stuurde Paulus naar Ananias met de woorden: ‘Kom, sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je moet doen’ (Handelingen 9, 4-7). Paulus had zomaar kunnen zeggen: Heer, waarom zegt U het me niet zelf? Maar dat deed Paulus niet. Hij deed eenvoudig wat hem gezegd werd. Zouden wij er dan van uit mogen gaan dat we meer gunsten mogen ontvangen dan Paulus? Want dat is wat we doen, als we verwachten dat God ons leidt zonder de hulp van mensen. Voor ons, mijn dierbaarste dochters, is de leiding van God niets anders dan gehoorzaamheid. Alles daar buiten is bedrog.
Uiteraard kan niet iedereen langs dezelfde weg geleid worden. Maar even zeker is het dat niet iedereen kan weten langs welke weg God ons roept. Daarom is het de taak van de overste om dat te bepalen, en zij krijgt hiervoor de hulp van God. Je mag dan niet zeggen: maar zij kent mij helemaal niet. Nee, we moeten geloven dat haar goede ingeving de juiste blijkt te zijn door onze eenvoudige gehoorzaamheid.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

De Conferenties van Franciscus van Sales zijn gehouden voor de Zusters van de Visitatie, die hij hier aanspreekt met ‘dierbaarste dochters’. Soms gaat Franciscus van Sales in op vragen die specifiek te maken hebben met het kloosterleven; een zuster heeft hem gevraagd om iets te vertellen over de gehoorzaamheid aan de overste van de orde. Franciscus van Sales begrijpt dat eenvoudig gehoorzamen niet zo gemakkelijk is en legt uit waarom het toch belangrijk is.

Je vraagt me hoe je in de eenvoud kunt bewaren in de omgang met anderen. Mijn antwoord: dat gaat net zoals in alle andere gevallen, maar wel is het belangrijk om in een sfeer van heilige vrijheid en ongedwongenheid met elkaar te kunnen praten over alles wat bijdraagt aan de vrolijkheid en ontspanning. In de omgang moet je eigenlijk kinderlijk zijn, zonder dat je ondoordacht te werk gaat, want de eenvoud volgt altijd de regel van de liefde Gods. Het kan best eens gebeuren dat je iets zegt wat niet helemaal zo wordt opgepakt als je had gewild. Ga dan niet al je woorden zeven en uitpluizen, doe dat niet! Want als je probeert uit te zoeken of wat je hebt gezegd of gedaan hebt wel goed is overgekomen, dan ben je bezig met de eigenliefde. De heilige eenvoud onderzoekt haar eigen woorden en daden niet, maar laat wat er van komt over aan de Voorzienigheid. Want aan die Voorzienigheid weet zij zich nauw verbonden. Doet zich een kans voor om een oefening van deugd te stellen, dan gebruikt zij deze zorgvuldig, want dat is een goed middel om tot volmaaktheid te komen. Ga niet welbewust op zulke kansen jagen, en ze laat ze ook niet opzettelijk liggen. Laat je door niets van streek maken. Blijf steeds rustig en kalm en vol vertrouwen dat God weet wat je wilt. Hem welgevallig zijn, is genoeg.
Je merkt wel dat het twee tegenovergestelde dingen zijn die ik je voorhoud. Aan de ene kant moet je zorgen voor je volmaaktheid en vooruitgang. En aan de andere kant moet je er juist niet op letten! Weet je hoe je dat met elkaar in overeenstemming kunt brengen? (…) Dat kan door wel degelijk aan je vooruitgang te denken, maar dan zonder je er zorgen om te maken.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

De twaalfde Conferentie van Franciscus van Sales gaat over de eenvoud. In het tekstgedeelte van vorige maand maakte Franciscus van Sales duidelijk dat eenvoud iets te maken heeft met het getalsmatige één. Iets is eenvoudig als het, zoals een kledingstuk, gemaakt is uit één soort stof. Zonder frutsels, kantjes en bandjes. Deze wijze van uiterlijke bekleding geldt als een spiegel van het innerlijk, want daar moet maar één streven heersen en dat is de liefde Gods.

De deugd waar we samen over praten, is heel belangrijk. We hebben er al meerdere keren over gesproken, maar toch hebben jullie me gevraagd om er een hele conferentie aan te wijden. Daarom gaan we nu eerst maar eens bekijken wat de deugd van eenvoud eigenlijk is. Jullie weten dat we iets ‘eenvoudig’ noemen als het zonder versieringen is, geen frutsels heeft en als het niet grillig is. We zeggen bijvoorbeeld dat iemand eenvoudig gekleed gaat als ze geen randjes, kantjes en andere extraatjes op haar jurk heeft, en als de randjes van de voering niet zichtbaar zijn. Een eenvoudige jurk is een jurk van één stof. De eenvoud is dus niets anders dan een zuivere, enkele daad van liefde, met maar één doel: ze wil de liefde Gods verwerven. En zo is onze ziel eenvoudig als we alleen dat ene doel op het oog hebben. (…) Veel mensen zijn voortdurend op zoek naar allerlei oefeningen en middeltjes waarvan ze denken dat die nodig zijn om tot de liefde Gods te komen. Maar de eenvoud maakt korte metten met deze overdreven bezorgdheid en met dit drukke gedoe. Sommige mensen denken dat ze alles moeten doen wat de heiligen hebben gedaan; dat het dan pas genoeg is. Wat een stakkerds! Ze kwellen zichzelf steeds maar met deze zoektocht naar de juiste manier om God te beminnen en ze beseffen niet dat er maar één manier bestaat en dat is: het feitelijk gewoon te doen. Ze denken dat er een trucje of een kunstje bestaat waarmee ze deze liefde kunnen krijgen, maar behalve de eenvoud bestaat zo’n kunstje niet. Begrijp me niet verkeerd als ik zeg dat zo’n kunstje niet bestaat; ik heb niets tegen boeken over ‘de kunst om God te beminnen’, integendeel zelfs. Die boeken leren ons namelijk hetzelfde: dat er behalve het beminnen geen andere kunst bestaat. Begin gewoon te beminnen, dat wil zeggen: ga doen wat God welgevallig is. Ga je dat in alle eenvoud doen, zonder zenuwachtige gejaagdheid, dan zie je vanzelf dat dit het enige middel is om de heilige liefde te bereiken en te verkrijgen.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de twaalfde conferentie spreekt Franciscus van Sales over de eenvoud. Dat de eenvoud niet zo eenvoudig is, blijkt wel uit de vraag van de zusters van de Visitatie om eens specifiek in te gaan op de deugd van de eenvoud. Na een aansprekend voorbeeld van een jurk van één stof gaat Franciscus van Sales verder op dit spoor: eenvoud heeft ook letterlijk te maken met het getalsmatige één. Het gaat er in de eenvoud om, één doel te hebben, één liefde te begeren, één wil te volgen.

Jullie willen graag dat ik je een methode leer, waarmee je zonder meer volmaakt kunt worden. Dat zou handig zijn; je hoeft dan de volmaaktheid alleen maar als een jurk over je hoofd heen aan te trekken. Zonder enige moeite zou je dan volmaakt zijn. Wat je van mij wilt, is een kant en klare volmaaktheid. Terwijl ik jullie juist steeds zeg, dat je het DOEN moet. Het lastige is, dat we dit niet zo prettig vinden, want het gaat tegen onze natuur in. We zouden het liever niet doen dan wel. Stel je eens voor dat ik precies wist hoe je volmaakt kon zijn. Dan was ik toch zeker zelf meteen de volmaakte mens ter wereld. Als ik volmaaktheid kon leveren zonder dat iemand er ook maar iets voor hoefde te doen, dan weet ik zeker, dat ik deze volmaaktheid eerst voor mezelf zou nemen. Je denkt dat de volmaaktheid een kunstje is, of een geheim dat je even moet ontdekken, en dat je de volmaaktheid dan zonder enige moeite kan bezitten. Maar als we dat denken, misleiden we onszelf. Want als we ons met de geliefde God willen verenigen, dan ligt het échte geheim hierin: dat we dit DOEN en dat we ons trouw wijden aan de beoefening van de goddelijke liefde.”

Uit: de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de Conferenties van Franciscus van Sales gaat het ook deze maand over de volmaaktheid. De Zusters van de Visitatie, die aan deze Conferenties of leergesprekken deelnemen, hebben hem gevraagd hoe iemand volmaakt kan worden. Franciscus van Sales verschuift in zijn antwoord de balans van ‘zijn’ naar ‘doen’.

Je vraagt aan mij wat je moet doen om ervoor te zorgen dat je geest niet naar links of rechts afdwaalt, maar rechtstreeks op God gericht raakt. Je vraag, lieve dochter, is er één naar mijn hart. Weet je waarom? Omdat deze vraag het antwoord zelf al in zich heeft. Je moet namelijk precies doen wat je zelf al zegt, namelijk: naar God gaan zonder links of rechts van je te kijken. Natuurlijk snap ik wel dat dit je vraag niet is. Je wilt weten hoe je je geest zo op God kunt richten, dat niets en niemand je daarvan kan afleiden. Daarvoor heb je twee dingen nodig: ten eerste doodgaan, en ten tweede zalig worden. Alleen dan is er nooit meer een scheiding tussen jou en God, dan is je geest altijd en helemaal met God verbonden en verenigd. Nu zeg je: ook dat bedoelde ik niet, ik wil weten wat je kunt doen om te voorkomen dat kleine, onbelangrijke dingen je van God weghouden. Je bedoelt alles wat je afleiding bezorgt. Weet je, mijn lieve dochter, wat het is? Een kleine afleiding houdt je helemaal niet weg van God, alleen de zonde kan dat. Als we in de vroege ochtend het vaste voornemen maken om onze geest met God te verenigen en steeds op Zijn aanwezigheid te letten, dan is onze hele dag goed. We kunnen dan altijd bij Hem zijn, zelfs als we slapen.”

In gesprek met de zusters van de Orde van de Visitatie krijgt Franciscus van Sales soms ook rake vragen voorgelegd. Het dagelijks leven, ook in een klooster, zit vol afleidingen. Die houden je niet alleen af van je geestelijk leven; ze lijken je zelfs maar al te vaak de tegenovergestelde richting op te sturen. Hoe voorkom je dat? Franciscus gaat er met humor en realiteitszin op in.

Eens vroeg een kloosterling aan de grote heilige Thomas van Aquino wat hij moest doen om ook zo’n grote geleerde te worden. Het antwoord luidde: door slechts één boek te lezen. In de regel die Augustinus voor zusters heeft gemaakt, zegt hij dat de zusters alleen die boeken moeten lezen die ze van hun overste krijgen. Later gaf hij hetzelfde gebod aan de mannelijke religieuzen die zijn regel volgen. De nieuwsgierigheid om iets anders te kennen dan wat noodzakelijk is om God te dienen – en dat is heel weinig – kent zo zijn nadeel, en Augustinus wist dat. Wie in alle eenvoud, door te doen wat gedaan moet worden, zijn weg gaat, dient God volmaakt. Put jezelf niet uit met zoeken van allerlei andere dingen. Om God te beminnen heb je geen wetenschap nodig, zei de heilige Bonaventura al. Een ongeletterde vrouw is net zo goed als de meest geleerde man in staat om van God te houden. Als het over de volmaaktheid gaat, komt het namelijk meer aan op de praktijk dan op de kennis.”

Zorg ervoor dat de grondslag van je vriendschappen niet wankel is, want dan kan ze bij het minste geringste verkoelen en omslaan. Dat zal niet zo zijn met vriendschappen die op God steunen: haar grondslag is stevig en duurzaam. De heilige Catharina van Siena maakt hierover een mooie vergelijking. Als je een glas neemt, het vult in de fontein en er uit drinkt zonder het uit de bron weg te halen, dan kun je drinken zolang je wilt. Het glas zal nooit leeg zijn. Maar als je het glas uit de fontein weghaalt en dan drinkt, dan raakt het glas wel leeg. En zo is het ook met vriendschappen. Haal je die weg van de bron, dan drogen ze op.”

Franciscus van Sales schreef vaak over vriendschap. In zijn leven was het een belangrijk thema en hij wist dat niemand zonder vriendschap kan. Met een vriend of vriendin aan je zij is je leven mooier en beter. Vrienden staan je bij in goede en in slechte tijden. Voor ieder mens is vriendschap van grote waarde en betekenis. Wie aan zichzelf wil werken en een beter mens wil worden, heeft goede vrienden nodig, schrijft Franciscus van Sales. Niet alleen als alles goed loopt, maar ook als het eens wat minder gaat. Op een moeilijk begaanbaar pad is het fijn om steun te kunnen zoeken bij tochtgenoten. Familie kies je niet uit, maar vrienden wel. Dan is het belangrijk om je er van bewust te zijn, dat vriendschap een goede bron heeft en gericht is op het goede. Daarom is het wezenlijk om je vriendschap te schenken aan mensen met wie je goede dingen kunt uitwisselen. In zijn eigen leven ontdekte Franciscus van Sales de zegen van zulke vriendschapsbanden, en hij schreef erover in de hoop dat ook andere mensen er zo van mogen genieten. Dit citaat is in de Conferenties te lezen.

Kijk eens naar het voorbeeld van Job. Hij zong de verzen die hij over zijn leven maakte steeds op dezelfde toon. Weet je wat Job zei toen God zijn bezittingen liet toenemen, hem kinderen gaf en hem alles schonk wat hij maar begeerde? Hij zei alleen maar dit: gezegend is de naam van de Heer. Van zijn liefdeslied was dit steeds het refrein. Kijk maar eens wat Job doet als hij in de grootste ellende is beland. Dan zingt hij zijn klaagzang op precies dezelfde wijze. De goede dingen heeft hij aangenomen uit Gods hand, dus waarom zou hij niet ook de slechte dingen aannemen? De Heer geeft kinderen en goederen, de Heer neemt ze weg, gezegend is de naam van de Heer. Steeds opnieuw zingt Job: gezegend is Zijn heilige naam. Zouden wij dat ook maar kunnen, net als Job. Dat we alles aannemen uit Gods hand: goede en kwade dingen, beproeving en troost. Dat we nooit iets anders zingen dan ditzelfde lied en dat we het altijd zingen op de toon van de gelijkmoedigheid. Kunnen we dat eenmaal, dan is dat een groot geluk en dan zullen we leven in vrede.”

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

Veel mensen die volmaakt willen worden, denken dat het er vooral op aankomt om veel verlangens te hebben. Ze sloven zich uit om nu eens dit en dan weer dat middel te gebruiken. Nooit zijn ze tevreden en rustig. Zodra ze één verlangen hebben, proberen ze het andere al te verwekken. Ze lijken wel kippen die zich, zodra de eitjes zijn uitgekomen, niet meer om de kuikentjes bekommeren en direct een nieuw ei leggen (…) Zo zijn er ook mensen die voortdurend tobben en druk bezig zijn met hun verlangens om volmaakt te worden. Ze willen er steeds met anderen over praten en van iedereen willen ze horen of er nog andere middelen zijn om er te komen. Ze worden zo in beslag genomen door de volmaaktheid die ze willen bereiken, dat ze vergeten om het belangrijkste middel daartoe goed te gebruiken en dat is: rustig blijven en vertrouwen op God, want alleen Hij is in staat om wat zij gezaaid en geplant hebben te laten groeien (1 Korinthiërs 3, 6 en 7). Alles hangt af van Gods genade en daar moeten we al onze hoop op richten. Maar door de haast die deze mensen hebben om veel te bereiken, lijkt het alsof ze alleen maar rekenen op hun eigen inspanningen en op al die oefeningen die ze op zich nemen. Ze denken dat ze nooit genoeg kunnen doen. Op zich is dat wel goed, maar het moet samengaan met vrede en met een liefdevolle zorg om wat je doet, ook goed te doen.”

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

Citaten 2014

Jullie congregatie is als een bijenkorf waaruit al meerdere zwermen zijn uitgevlogen. Maar er is ook een verschil tussen jullie congregatie en de bijenkorf. Als de bijen uitzwermen om in een andere korf een nieuw huishouden te beginnen, heeft iedere zwerm een eigen koningin en een eigen aanvoerder in de strijd. Jullie, mijn lieve vriendinnen, hebben ondanks dit begin in een nieuw huis van jullie orde, altijd dezelfde Koning. Zo kunnen jullie overal waar Hij is veilig leven. Wees niet bang dat het jullie aan iets zal ontbreken, want zolang je deze Koning trouw bent zal Hij altijd bij jullie zijn. Zorg ervoor dat jullie liefde en trouw aan Hem steeds toenemen, door zo dicht mogelijk bij Hem te blijven. Dan zal alles goedkomen. Leer van Hem wat je te doen staat en doe niets zonder Zijn raad, want Hij is de trouwe vriend die je zal leiden en die voor je zal zorgen. Daar bid ik voor.”

In zijn Conferenties spreekt Franciscus van Sales met de Zusters van de Visitatie, de orde voor vrouwen die hij samen met Jeanne de Chantal in 1610 heeft gesticht. Een aantal jaren na de stichting is er interesse vanuit Lyon; is het mogelijk dat ook daar een klooster wordt gesticht? Voor de hechte groep vrouwen is zo’n verzoek zowel een eer als ook een zorg, want het houdt in dat een aantal zusters de gemeenschap zal verlaten. Franciscus van Sales bemoedigt zijn zusters tijdens een Conferentie over dit thema en stelt ze ook gerust. Bij al die veranderingen, legt hij uit, zal één ding toch hetzelfde kunnen blijven.

Jullie, mijn meest dierbare kinderen, krijgen nu de opdracht om naar verschillende plaatsen te gaan en daar de mensen tot leven en zelfs tot overvloediger leven op te wekken. Jullie trekken er namelijk op uit om onze levenswijze, om ons streven naar volmaaktheid, bekender te maken. Dankzij die grotere bekendheid zullen meer zielen in beweging komen en aanvaarden wat wij hier aan regels en gebruiken beleven. Jullie gaan niet preken en jullie gaan geen sacramenten toedienen en jullie gaan geen zonden vergeven. Maar jullie gaan de mensen het leven zélf brengen, of om precies te zijn, jullie gaan dat brengen aan meisjes en vrouwen. Misschien zullen er wel veel vrouwen zijn die zich, naar jullie voorbeeld, bij onze levenswijze aansluiten. Als zij in de wereld gebleven waren zouden ze verloren zijn gegaan, nu zullen ze in de hemel voor eeuwig en altijd gelukkig zijn. Dankzij jullie krijgen ze het leven zelf, en zelfs een rijker leven, want het is volmaakter en God welgevalliger. Dat leven zal het haar mogelijk maken om zich nog inniger met God te verenigen, want van jullie kan ze leren om de ware en zuivere liefde Gods te verwerven. Dat is het rijke leven dat Onze Lieve Heer aan de mensen is komen brengen. Hij zegt: ‘Ik kwam om vuur op aarde te brengen en wat zou ik graag willen dat het al brandt’ (Lucas 12, 49). En weer ergens anders zegt Hij dat het vuur op zijn altaar altijd moet blijven branden en nooit gedoofd mag worden (Leviticus 6, 2). Hij wil dus van ons dat het vuur van zijn liefde altijd blijft branden op het altaar van ons hart. Wat een grote genade geeft God ons! Hij maakt apostelen van jullie, niet in waardigheid maar in bediening en verdienste. Jullie preken niet want dat is aan vrouwen niet toegestaan – ook al deden Magdalena en Martha dat wel. Jullie doen het door jullie levenswijze, en dat is net zo goed beoefening van een apostolisch ambt. Ga dus vol goede moed doen waartoe je geroepen bent, en doe het zonder zorgen.”

Een paar jaar na de stichting van de Visitatie in Annecy komt er vanuit Lyon het verzoek om ook in die stad een klooster te stichten. Uiteindelijk betekent dat het vertrek van een aantal zusters uit Annecy; zij zullen de nieuwe stichting begeleiden. Een hele gebeurtenis voor de hechte gemeenschap van ingetreden vrouwen in Annecy. Uit hun midden zullen ze medezusters moeten gaan missen. In zijn Conferentie spreekt Franciscus van Sales openhartig en eerlijk over de dubbele gevoelens die spelen. Er is verdriet om het gemis en er is vreugde om de groei. Ook spreekt hij over de apostolische taak van de zusters, waarbij hij doel en missie van de Visitatie nog eens helder onder woorden brengt. Voor zowel de zusters die weggaan als de zusters die blijven zijn deze woorden vol betekenis en waarde. In wat Franciscus zegt over wat de zusters wél en niet mogen en kunnen doen, klinkt uiteraard door hoe er over vrouwen gedacht werd. Toch wijst hij er ook even op dat er in de bijbel vrouwen worden genoemd die preken.

Jullie, mijn meest dierbare kinderen, krijgen nu de opdracht om naar verschillende plaatsen te gaan en daar de mensen tot leven en zelfs tot overvloediger leven op te wekken. Jullie trekken er namelijk op uit om onze levenswijze, om ons streven naar volmaaktheid, bekender te maken. Dankzij die grotere bekendheid zullen meer zielen in beweging komen en aanvaarden wat wij hier aan regels en gebruiken beleven. Jullie gaan niet preken en jullie gaan geen sacramenten toedienen en jullie gaan geen zonden vergeven. Maar jullie gaan de mensen het leven zélf brengen, of om precies te zijn, jullie gaan dat brengen aan meisjes en vrouwen. Misschien zullen er wel veel vrouwen zijn die zich, naar jullie voorbeeld, bij onze levenswijze aansluiten. Als zij in de wereld gebleven waren zouden ze verloren zijn gegaan, nu zullen ze in de hemel voor eeuwig en altijd gelukkig zijn. Dankzij jullie krijgen ze het leven zelf, en zelfs een rijker leven, want het is volmaakter en God welgevalliger. Dat leven zal het haar mogelijk maken om zich nog inniger met God te verenigen, want van jullie kan ze leren om de ware en zuivere liefde Gods te verwerven. Dat is het rijke leven dat Onze Lieve Heer aan de mensen is komen brengen. Hij zegt: ‘Ik kwam om vuur op aarde te brengen en wat zou ik graag willen dat het al brandt’ (Lucas 12, 49). En weer ergens anders zegt Hij dat het vuur op zijn altaar altijd moet blijven branden en nooit gedoofd mag worden (Leviticus 6, 2). Hij wil dus van ons dat het vuur van zijn liefde altijd blijft branden op het altaar van ons hart. Wat een grote genade geeft God ons! Hij maakt apostelen van jullie, niet in waardigheid maar in bediening en verdienste. Jullie preken niet want dat is aan vrouwen niet toegestaan – ook al deden Magdalena en Martha dat wel. Jullie doen het door jullie levenswijze, en dat is net zo goed beoefening van een apostolisch ambt. Ga dus vol goede moed doen waartoe je geroepen bent, en doe het zonder zorgen.”

Een paar jaar na de stichting van de Visitatie in Annecy komt er vanuit Lyon het verzoek om ook in die stad een klooster te stichten. Uiteindelijk betekent dat het vertrek van een aantal zusters uit Annecy; zij zullen de nieuwe stichting begeleiden. Een hele gebeurtenis voor de hechte gemeenschap van ingetreden vrouwen in Annecy. Uit hun midden zullen ze medezusters moeten gaan missen. In zijn Conferentie spreekt Franciscus van Sales openhartig en eerlijk over de dubbele gevoelens die spelen. Er is verdriet om het gemis en er is vreugde om de groei. Ook spreekt hij over de apostolische taak van de zusters, waarbij hij doel en missie van de Visitatie nog eens helder onder woorden brengt. Voor zowel de zusters die weggaan als de zusters die blijven zijn deze woorden vol betekenis en waarde. In wat Franciscus zegt over wat de zusters wél en niet mogen en kunnen doen, klinkt uiteraard door hoe er over vrouwen gedacht werd. Toch wijst hij er ook even op dat er in de bijbel vrouwen worden genoemd die preken.

Weet je, er is een verschil tussen nederigheid, de gewoonte van nederigheid en de geest van nederigheid. Dat is hetzelfde met hoogmoed: er is een verschil tussen hoogmoed, de gewoonte hoogmoedig te zijn, en de geest van hoogmoed. Hoogmoed is er als je een daad van hoogmoed stelt. Als je dat steeds maar doet, dan heb je de gewoonte van hoogmoed te pakken, en als je het graag doet en zelfs kansen zoekt om het te doen, dan is dat de geest van hoogmoed. Op dezelfde manier is iets doen om je te vernederen een daad van nederigheid. Als je het steeds opnieuw doet, zodra er maar gelegenheid voor is, dan is het de gewoonte van nederigheid. Maar de geest van nederigheid toont zich pas als je je verheugt in de vernedering, als je werkelijk uit bent op alles wat ons gering en laag houdt. Wie in alles wat ze doet, zegt of verlangt, vooral zoekt naar de vernedering, naar het zichzelf laag houden; wie er behagen in schept om telkens op de eigen nietigheid te stoten; wie de gedachte daaraan liefheeft, die doet alles in de geest van nederigheid. Je kunt ook zeggen: zij zoekt in alles de nederigheid en de zelfverachting. Een goede oefening van nederigheid is deze: je houdt je met de handelswijze van anderen alleen maar bezig om er het goede in te zien, en nooit het onvolmaakte. Als we voor andermans handelswijze niet verantwoordelijk zijn, moeten we er ook niet op letten en er geen aandacht aan besteden. Leg, wat iemand anders doet, altijd op de best mogelijke manier uit. Bij twijfel moeten we maar bedenken dat wat we hebben gezien geen kwaad is, maar dat onze eigen onvolmaaktheid ons die gedachte ingeeft. Dat helpt om het oordeel over een ander uit de weg te gaan, en dat oordeel is een gevaarlijk kwaad dat je moet zien te vermijden. Bij echt slechte dingen moeten we medelijden hebben en ons over de fouten van onze naaste vernederen. Dan moeten we God bidden om de verbetering ervan, net zo hartelijk als voor onze eigen verbetering, als wij zelf ons ooit ook aan die fouten schuldig hebben gemaakt. Wat je kunt doen om die geest van nederigheid te verwerven, vraag je me? Nou, dat gaat hetzelfde als met het aanleren van alle andere deugden: je kunt dat alleen maar bereiken door het steeds opnieuw te doen. Het is de nederigheid die ervoor zorgt dat we gering zijn in alles wat niet noodzakelijk is voor onze groei in de genade. Denk eens aan zoiets als beschaafde taal, een goed voorkomen, grote talenten voor uiterlijke dingen, welsprekend zijn, enzovoorts. Van al deze dingen moeten we van harte wensen dat een ander het er beter van afbrengt dan wijzelf.

Franciscus van Sales hield zijn Conferenties voor de Zusters van de Visitatie. Zij zaten om hem heen te luisteren en stelden hem ook vragen. Op deze vragen ging Franciscus uitvoerig in, en vraag en antwoord komen dan in de verslaglegging van de Conferenties terecht. Aan het einde van bijvoorbeeld de vierde Conferentie staan twee vragen genoteerd. De eerste vraag luidt: Mag je lachen in het koor en in de refter van het klooster, als andere zusters ook lachen? Het antwoord is kort: in het koor beter niet, maar in de refter mag best gelachen worden. De tweede vraag krijgt een wat langer antwoord. Wat houdt dat eigenlijk in, vraagt een zuster, dat je alles in de geest van nederigheid moet doen? We lezen wat Franciscus van Sales daarop te zeggen heeft. Eerst stelt hij nederigheid tegenover hoogmoed. Zo wordt direct duidelijk wat het tegenovergestelde van nederigheid is, namelijk hoogmoedigheid. In beide begrippen brengt hij eenzelfde driedeling aan: het gegeven of de handeling zelf, de gewoonte om zo te zijn of te doen, en de geest die er bij hoort. Deze driedeling, zo blijkt al gauw, is ook de manier om die geest uiteindelijk te kunnen verwerven. Je doet iets op een bepaalde manier, de herhaling ervan maakt het tot een gewoonte, en de gewoonte vormt je geest. Uit dit antwoord blijkt opnieuw duidelijk dat de spiritualiteit van Franciscus van Sales ’te doen’ is. En dat je niet aan een ander moet sleutelen, maar aan jezelf. Mooie woorden, maar vooral: mooie daden, want daar gaat het om.

Je weet dat liefde in het hart woont. Weet ook dat je je naaste nooit teveel kan beminnen. Omdat de liefde in het hart zetelt, kunnen we bij de liefde niet gemakkelijk buiten de grenzen van de rede gaan. Wel kunnen we tekort schieten of te ver gaan in het uiten van onze liefde, als we de grenzen van de rede overschrijden. De heilige Bernardus zegt: ‘De maat om God te beminnen is Hem zonder maat te beminnen’. Aan onze liefde moet geen grens zijn; laat de liefde haar takken uitspreiden, zover als maar kan. En wat over de liefde voor God gezegd wordt, moet ook uitgestrekt worden tot de liefde voor de naaste. Daarbij moet de liefde voor God wel de overhand houden en de eerste plaats innemen. Maar daarna moeten we met de hele uitgestrektheid van onze liefde onze zusters liefhebben. En dat moet niet alleen naar het gebod ‘van je naaste zoals van jezelf’, nee, we moeten ze méér beminnen dan onszelf. Dat vraagt de evangelische volmaaktheid van ons. Jezus heeft gezegd: ‘Dit is mijn opdracht: dat jullie elkaar liefhebben met de liefde die ik jullie heb toegedragen’. Steeds heeft hij ons voorgetrokken ten opzichte van zichzelf, en dat doet hij nu nog, als hij zich tot voedsel maakt voor ons in de Eucharistie. Van ons wil Hij, dat onze liefde voor elkaar ook zo is: dat we onze naaste altijd voorrang geven boven onszelf (…). Daarom moet onze liefde voor onze zusters hecht, hartelijk en innig zijn.
Deze hartelijke liefde moet samengaan met twee deugden. De ene deugd heet minzaamheid, de andere gezelligheid. De minzaamheid spreidt lieflijkheid uit over wat we doen en over de banden van de gemeenschap, die we zijn aangegaan. Dankzij de gezelligheid kunnen we prettig, aangenaam en ontspannen met elkaar omgaan. Je weet natuurlijk wel dat elke deugd twee bijbehorende ondeugden kent: een teveel en een te weinig. De minzaamheid is het midden tussen de twee ondeugden die we kennen als serieuze stroefheid enerzijds, en de neiging weekhartige woordjes en aanrakingen uit te delen anderzijds. De minzaamheid is het juiste midden tussen een teveel en een tekort. Bij liefkozingen houdt ze rekening met de behoefte van degene met wie ze te maken heeft. Zo blijft de waardigheid behouden. Soms moet je liefkozende woorden gebruiken, want het zou niet goed zijn om bij iemand die gezond is even serieus te zijn als bij iemand die ziek is. Overdadigheid is nooit goed. Het past niet om bij iedere gelegenheid handenvol honingzoete woordjes uit te strooien over ongeacht wie. Je kunt een lekker hapje verpesten door er teveel suiker op te strooien, en zo gaat het ook met liefkozingen: een teveel gaat tegenstaan. De waarde ervan neemt ook af; men weet dat het slechts een gewoonte is en niet meer dan dat. Maar teveel zout is ook niet goed, daar wordt alles scherp van. Alleen voedsel dat met mate gezoet en gezouten is, is smakelijk, en zo is het ook met liefkozingen. Ga je er matig en verstandig mee om, dan zijn ze kostbaar en dienstbaar voor degene die ze van je ontvangt.
De deugd van gezelligheid vraagt van je dat je deelt in elkaars blijdschap en je aandeel levert aan aangename gesprekken, die de ander troost en ontspanning kunnen geven. Probeer altijd te voorkomen dat je stug doet en bedrukt bent. Weiger niet om mee te doen aan de gezelligheid van anderen. Dan bezorg je iedereen een nare tijd (…). Het is heel moeilijk om het doel waarop je richt, altijd precies te treffen. Probeer dus altijd het midden van de deugd te bereiken. Blijf daarnaar verlangen en geef de moed niet op als het doel niet meteen bereikt wordt.”

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

Om zomerse redenen is er ditmaal één citaat, zij het extra lang, voor twee maanden. De rubriek ‘foto van de maand’ biedt niet één maar twee foto’s, om dezelfde reden. Zoals dit jaar gebruikelijk, is het citaat afkomstig uit de Conferenties van Franciscus van Sales. Deze gesprekken hield hij met de zusters van de Visitatie. Daarom staat er een enkele keer ‘zusters’, waar natuurlijk ook ‘en broeders’ aan toegevoegd kan worden. In het citaat gaat het over de liefde tot God en de naaste. Eén van de meest bekende uitspraken van Franciscus van Sales luidt: De liefde heet twee armen: de ene omvat God en de andere de naaste. In deze tekst wordt dit thema opgepakt. Hoe meer hoe beter, lijkt de boodschap, maar toch kent ook de liefde grenzen en tussen deze grenzen in ligt het midden. De grenzen kunnen worden bewaakt door deze ‘weg van het midden’ te bewandelen, die begaanbaar wordt door het beoefenen van deugden. De ene deugd heet in het Frans bonne conversation, wat zoveel wil zeggen als ‘prettig gesprek en omgang’. Voor Nederlanders passend vertaald als gezelligheid.

De kwintsnaar en de bassnaar geven elk een heel andere klank; toch moeten ze tot samenklank worden gebracht voor het luitspel. Zonder samenklank van hoog en laag is het luitspel onaangenaam om te horen. Zo gaat het ook bij ons geestelijk luitspel. Twee dingen moeten tot overeenstemming worden gebracht, ook al lopen ze heel erg uiteen. Op de eerste plaats moeten we een grote zorg hebben voor onze vooruitgang. Op de tweede plaats moeten we ons daar juist geen zorgen over maken; we moeten onze vooruitgang aan God overlaten. We moeten ons best doen voor de door God gewilde vervolmaking van onszelf, en toch moeten we de zorg voor onze volmaaktheid aan Hem overlaten. God wil dat we kalm en rustig doen wat juist is. Hij wil dat we trouw de weg gaan die ons wordt gewezen. Maar voor al het andere moeten we ons toevertrouwen aan zijn vaderlijke zorg. Dat gaat het beste in alle rust, want Gods tent staat op een vredige plaats, in een kalm en rustig hart. In een heldere nacht, als het water van het meer kalm is en de wind het niet beroert, kun je de hemel met alle sterren in het water zien weerspiegelen. Zo kun je de schoonheid hier beneden én daarboven tegelijk aanschouwen. Zo is het ook met onze ziel. Is zij helemaal kalm en kunnen de windvlagen van overbezorgdheid, wankelmoedigheid en wispelturigheid haar niet in beroering en verwarring brengen, dan is zij het beste in staat om het beeld van Onze Lieve Heer te weerspiegelen. Maar als zij in de war is en onrustig, als zij zich laat leiden door haar hartstochten in plaats van door de rede, dan is zij niet in staat het lieflijke gelaat van Onze Lieve Heer te weerspiegelen. Daarom moeten we de zorg over onszelf aan de goddelijke voorzienigheid overlaten, en toch ook doen wat we kunnen om onszelf te verbeteren en te vervolmaken. Doe dat met goede moed en blijf eenvoudig, en let steeds op dat je geest niet afgeleid en onrustig wordt.”

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

Nu de zomer er aankomt, is het ook weer tijd om naar Annecy af te reizen. Een echte aanrader, want stadje en omgeving zijn prachtig. Annecy ligt aan een meer, dat dezelfde naam draagt. Wie het wateroppervlakte ziet, of het weer nou rustig is of onrustig, kan er zomaar deze gedachte uit de Conferenties van Franciscus van Sales in zien weerspiegelen.

Wanneer kunnen we toegeven aan grilligheid en wisselvalligheid? Stemmingen slaan om, wat je wilt en verlangt kan zomaar veranderen. Het ene moment ben ik vrolijk omdat alles volgens mijn wensen verloopt; het andere moment ben ik somber omdat ik een kleine tegenslag moet incasseren, waar ik niet op had gerekend. Maar weet je dan niet dat dit geen plaats is van ongestoord en onvermengd geluk? Dat het leven vol is van zulke wisselvalligheden? Vandaag vat je de moed en neem je een sterk besluit om God te dienen, omdat je in het gebed troost hebt gevonden. Maar morgen ben je die moed kwijt omdat je je dor voelt. Dan zeg je: mijn God, ik voel me toch zo mat en bedrukt. Zeg eens, zou je er niet beter aan doen om je door je verstand te laten leiden? Dan zou je inzien dat het vandaag, net als gisteren, goed is om God te dienen, en dat het heel goed is om Hem ook morgen te dienen. Want het is steeds dezelfde God, die het verdient om bemint te worden; ongeacht of je je nou getroost voelt of dor. Vandaag willen we het ene, morgen het andere (…), vandaag loop ik weg met iemand en morgen kan ik haar niet verdragen. Wat betekent dat toch? Is zo iemand vandaag minder beminnenswaardig dan gisteren? Als je verstandig bent, zie je wel dat je haar moet beminnen: ook zij is geschapen naar Gods evenbeeld.”

Uit de Conferenties van Franciscus van Sales.

In de Conferenties van Franciscus van Sales is te lezen hoe hij met de Zusters van de Visitatie in gesprek is. In het woordenboek staat deze definitie van een conferentie: “(r.k.) verplichte maandelijkse bijeenkomst der dienstdoende geestelijkheid waarin o.a. over kerkelijke zaken wordt gehandeld.” De omschrijving past niet goed op de conferenties die Franciscus van Sales houdt. De gewone betekenis van een conferentie, die van ‘bijeenkomst’ en ‘bespreking’, past beter. De zusters kwamen bijeen om met Franciscus te bespreken wat hen bezighield en om naar hem te luisteren. Dat geeft de tekst een levendige sfeer, alsof er iemand naast je zit om met je te praten.

Op onze weg willen we liever geen moeilijkheid, geen tegenspraak, geen last willen ondervinden. We zouden het liefst alleen maar vertroostingen willen hebben, zonder dorheid en koudheid. Alleen maar goede dingen zonder bijmenging van kwade dingen, gezondheid zonder ziekte, rust zonder moeite, vrede zonder beroering. Kom nou! Wie ziet daar de dwaasheid niet van in? We willen het onmogelijke! Het onvermengde vindt men alleen maar in de hemel en in de hel. In de hemel is het goede, de rust en de vertroosting in alle puurheid; zonder bijmenging van enig kwaad, enige verwarring of beproeving. In de hel is het kwaad, de wanhoop, de verwarring en de onrust in alle puurheid; zonder bijmenging van het goede, de hoop, orde en vrede. Maar in ons leven heeft het goed altijd een nasleep van het kwaad. Rijkdom gaat samen met onrust. Gezondheid en ziekte wisselen elkaar af, net als rust en arbeid, en vertroosting en beproeving. Kortom: alles is hier door elkaar en samen te vinden. Steeds is er een opeenvolging van de meest uiteenlopende voorvallen. De afwisseling van de seizoenen is er: de zomer wordt door de herfst en de winter wordt gevolg door de lente. Zo laat God zien dat niets in dit leven duurzaam is, dat alles steeds in beweging is, onbestendig en veranderlijk. Als wij ons deze waarheid niet steeds voor ogen houden, dan zijn we er zélf de oorzaak van dat onze stemmingen voortdurend omwisselen en omslaan. Gebruik de rede, die God ons heeft gegeven als hulpmiddel. Met behulp van de rede kunnen we onwrikbaar, volhardend en standvastig zijn, net zoals God zelf is.”

De derde Conferentie van Franciscus van Sales gaat over de standvastigheid, die nodig is omdat het leven vol is van wisselvalligheden en veranderlijkheid.

Het is heel goed om verlegen te zijn met je eigen ellende en onvolmaaktheid. Maar het is verkeerd om het daarbij te laten en er moedeloos van te worden. Je moet je hart weer oppakken, en het in het volste vertrouwen optillen naar God. Het fundament van alle vertrouwen moet namelijk in God liggen, en niet in onszelf. Wij kunnen veranderen, Hij verandert nooit. Wij kunnen zwak zijn en onvolmaakt, of juist sterk en perfect, maar Hij blijft altijd goed en barmhartig. Ik zeg het wel vaker: onze onvolmaaktheid is de troon van Gods barmhartigheid. Naarmate je ellende groter is, moet je vertrouwen dat ook zijn.”

De tweede Conferentie van Franciscus van Sales gaat over vertrouwen: ‘Kan een ziel, die haar eigen onvolmaaktheid kent, wel met groot vertrouwen tot God gaan?’ Deze vraag hebben de zusters aan hem voorgelegd. Moet je niet al bijna helemaal volmaakt zijn om God te kunnen naderen? Maakt het besef van je eigen onvolmaaktheid het godsvertrouwen onmogelijk? Het is een lastige kwestie, die Franciscus van Sales in zijn reactie uitvoerig van alle kanten belicht en bespreekt. Het zou misschien voor de hand liggen als er een vermaning kwam, dat je flink aan jezelf moet werken en je diep moet schamen. En dat je pas vooruitgang op de geestelijke weg kunt maken als je er in slaagt om jezelf te vervolmaken. Maar Franciscus pakt het heel anders aan. Hij verandert het perspectief. Zijn advies is: richt je blik niet op jezelf, maar op God.

Als er overtredingen zijn die niet voortvloeien uit ongehoorzaamheid of minachting, maar uit zorgeloosheid, zwakte of onvoorzichtigheid, dan moet een zuster zich bij de biecht beschuldigen van een dagelijkse zonde. Of van iets waarin een dagelijkse zonde gelegen kan zijn. Het komt maar zelden voor dat we iets vrijwillig nalaten, waarvan we weten dat het goed is voor onze geestelijke groei. Vooral niet als we zijn uitgenodigd en zelfs geroepen zijn om het te doen. Het niet-doen komt alleen maar voort uit onachtzaamheid, verkeerde neigingen of een gebrek aan ijver. Het komt maar zelden voor dat wij God niet beledigen als we vrijwillig iets nalaten wat goed is voor onze geestelijke groei. Want het kan toch gebeuren dat iemand zoiets niet vrijwillig doet, maar uit vergeetachtigheid of onoplettendheid. In zulke gevallen is er geen sprake van zonde, geen grote of kleine zonde. Of het moet gaan om zoiets groots en belangrijks dat er van vergeten geen sprake kan zijn. Een zuster kan het stilzwijgen verbreken omdat ze er niet op let dat het stil moet zijn. Het schiet haar niet te binnen dat het stil moet zijn; ze denkt aan heel andere dingen en voordat ze beseft dat ze niets moet zeggen, is het woord er al uit. Dat is geen zonde. Het onderhouden van het stilzwijgen is niet zo belangrijk dat je er voortdurend gespannen aan moet denken. Vergeten is niet onmogelijk. Het is juist goed dat men zich tijdens het stilzwijgen bezighoudt met heilige en vrome gedachten. Als men dan door die gedachten vergeet dat het stilzwijgen is, dan kan uit zo’n goede vergeetachtigheid niet verkeerd zijn. En dus ook niet het gevolg ervan, dat de stilte wordt verbroken.”

In dit jaar kunt u citaten lezen uit de Conferenties van Franciscus van Sales. Deze geestelijke gesprekken vonden plaats bij de zusters van de Visitatie, een orde die Franciscus samen met Jeanne de Chantal had gesticht. De gesprekken zijn soms duidelijk afgestemd op een vraag, die blijkbaar leefde onder de zusters. In de eerste Conferentie kunnen we lezen over het belang van de Regel en de andere voorschriften die nu eenmaal gelden in een orde of congregatie. Leef volgens de Regel, zegt Franciscus van Sales, en kies er niet lukraak uit wat je bevalt of juist niet. In dit citaat wordt duidelijk dat er behalve regels ook uitzonderingen zijn. Dat het niet goed is om een overtreding of een vergissing te verwarren met een zonde. Alles is altijd mensenwerk.

Soms denkt iemand dat zij niet ongehoorzaam is als zij maar één of twee van de bepalingen van de Regel niet meetelt, of vindt dat deze niet zo belangrijk zijn als de andere. Wat is dat misleidend! Want wat de ene persoon niet belangrijk vindt, zal voor de andere juist van grote betekenis zijn, en omgekeerd. Met als gevolg dat in een bepaald gezelschap de ene regel niet telt en in een ander gezelschap de andere niet. In een derde wordt weer iets anders terzijde geschoven. Zo wordt alles ondersteboven gekeerd. Als je toestaat dat je geest zich laat leiden door zin en weerzin, dan kan er toch alleen maar wispelturigheid ontstaan? Dan worden er steeds fouten gemaakt. Gisteren was ik opgewekt en toen beviel het stilzwijgen me niet; de bekoring gaf me in dat ik toch niets omhanden had. Vandaag ben ik bedrukt en deze neerslachtigheid geeft me in, dat de recreatie en het spreken geen zin heeft. Gisteren had ik een goede dag en had ik zin om te zingen, maar vandaag voel ik me dor en heb ik er geen zin in. Nou, en ga zo maar door! Daarom moet iemand die gelukkig en volmaakt wil leven, zich aanwennen om volgens de rede, de Regels en de gehoorzaamheid te leven. Niet naar lust of onlust. Ze moet leren om in elk geval met haar hogere wil alle Regels te eren en ervan te houden. Want als ze vandaag één Regel minacht, dan is morgen de andere aan de beurt en overmorgen weer een andere. En als de band van de plicht eenmaal is verbroken, dan valt alles wat is samengebonden uiteen en raakt het los.”

2012 en 2013 stonden in het teken van Louis Brisson, de stichter van de congregatie. In 2014 keren we terug naar zijn – en ook onze – grote inspirator: Franciscus van Sales. Zijn twee bekendste boeken worden wel vernoemd naar hun hoofdpersonen: Philothea (of: Inleiding tot het devote leven) en Theotimus (Verhandeling over de liefde Gods). Dit jaar vraagt deze rubriek uw aandacht voor een derde bundel: die van de Conferenties.
Deze conferenties, of geestelijke gesprekken, hield Franciscus van Sales bij de zusters van de Visitatie, de kloosterorde waarvan hij en Jeanne de Chantal de stichters zijn. De gesprekken werden zorgvuldig opgeschreven en bewaard door de zusters. Pas na het overlijden van Franciscus van Sales werden ze uitgegeven. De Conferenties zijn gegeven aan kloosterlingen, maar bevatten een rijkdom aan wijsheid voor iedereen. De eerste conferentie gaat over de voorschriften en richtlijnen die gelden binnen de religieuze gemeenschap: de Regel. Het in dit citaat genoemde ‘stilzwijgen’ en ‘recreatie’ zijn vaste elementen in de dagindeling. In de bepalingen van de Regel en de Constituties van een orde of congregatie wordt altijd gezocht naar een evenwicht tussen het individuele en het gemeenschappelijke; een evenwicht dat ook herkenbaar is voor mensen die niet in een klooster leven.

Citaten 2013

De kathedraal was gevuld met een grote menigte, waaronder veel oud-leerlingen, vroegere arbeidsters, vrienden en kennissen van de overledene die zoveel jaren een vertrouwd en geliefd mens was in Troyes. Na de mis en voor de absolute hield de bisschop een lange lijkrede en herdacht kardinaal Richard van Parijs die dezelfde morgen ten grave werd gedragen: ‘Twee bijzondere priesters, die elkaar vandaag tegenkomen bij de poort van het paradijs. Ik voel het als mijn plicht om een oprecht getuigenis van diepe dankbaarheid af te leggen voor alles wat pater Brisson voor onze stad Troyes heeft gedaan, voor de christelijke opvoeding en vooral voor de arbeidstersklasse. Acht dagen geleden las ik op het feest van Frans van Sales de mis in de Visitatie, aan het altaar waar pater Brisson veertig jaar lang elke dag de mis las. Ik voelde me diep geroerd en ik heb Frans van Sales bedankt dat hij ons zo’n warm en lichtend voorbeeld van genade en apostolische liefde heeft gegeven.’ De bisschop ging zelf voor bij de absolute en daarna trok de stoet naar het kerkhof van St. André. Voorop ging het vaandel van de Jeugdwerken van Frans van Sales, gevolgd door de kinderen en jonge meisjes, daarna de jonge mensen van de jeugdhuizen met hun vaandels, de broederschap van de wevers, de priesters, de Oblaten, de religieuzen van de stad, de Oblatinnen in hun burgerkleren, en vele mensen uit de stad. (…) Voorzichtig liet men de kist zakken in de grafkelder, waar ook zijn vader en moeder lagen. Het was zijn wens bij hen te liggen, en ook bij de zusters van de Visitatie die vlakbij hun grafkelder hadden. Stil en zwijgend trokken de mensen weg. Het dode lichaam van pater Brisson bleef achter bij zijn ouders en de andere doden. Zijn geest trok mee met zijn Oblaten en Oblatinnen om te zegenen wat ze gingen zaaien en oogsten.”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, p. 249-250.

Er volgen een aantal rustige jaren voor Louis Brisson, nadat hij in Plancy is gaan wonen. Zijn congregaties zijn vitaal. Toch duurt de rust niet lang: in januari van het jaar 1908 wordt de openbare verkoop van alle bezittingen van de zusters Oblatinnen in Plancy afgekondigd. Dat houdt in dat ook het woonhuis van Louis Brisson verkocht zal worden. Als hij dit nieuws hoort, stort hij in. Vanuit zijn bed heeft hij goed zicht op het portret van de Goede Moeder, dat aan de wand tegenover hem hangt. Louis Brisson wordt liefdevol verzorgd door de paters en broeders Oblaten, en ook de zusters Oblatinnen wijken niet van zijn zijde. In de ochtend van 2 februari 1908 overlijdt hij, 90 jaar oud. Vier dagen later is zijn uitvaart.

Op 20 augustus 1903 las pater Brisson de mis op zijn zolderkamertje. Opeens besloot hij die dag naar Troyes te gaan, om er de volgende dag, op 21 augustus, het feest van Jeanne de Chantal te kunnen vieren. Hij was al lange tijd niet in Troyes geweest. (…) De Oblatinnen ontvingen hem vol vreugde, de meeste gekleed in burgerkleren. De bisschop hoorde dat pater Brisson in Troyes was, onderbrak zijn visitatiereis en kwam terug om zijn oude vriend te ontmoeten. (…) In die drie dagen in Troyes zag hij hoe alles rondom hem was weggevallen. Pater Brisson was een bouwer. Hij had de bouw van al zijn huizen zelf begeleid, kende elke spant, de steensoort, de kozijnen en de dakpannen. Hij wist wat alles gekost had. Het was weg. Alles was hem uit handen geslagen. (…) Hij voelde behoefte om te ontsnappen aan dit verscheurend gevoel. Toen hij in februari 1904 enige dagen in Troyes was, zei hij tegen moeder Aviat: ‘Ik ga voorgoed naar Plancy. Ik ben 87 jaar, ik kan dit niet meer verdragen.’ Toch stelde hij die definitieve beslissing nog even uit om bij zijn dochters te kunnen zijn. Hij bezocht ze, las er de mis en zei: ‘Wat is een oblatin? Een oblatin is niets, een veertje in de hand van de goede God. Maar die nietige oblatin kijkt Hem wel aan en zegt: ik hou van U. En de goede God antwoordt in je hart: Ik hou ook van jou.’”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 231.

Sinds de feestelijke zaligverklaring van pater Louis Brisson in september 2012 volgen we in deze rubriek zijn leven op de voet. Ook op de foto van de maand komt hij telkens voorbij. Louis Brisson, stichter van de Oblatinnen en de Oblaten van Franciscus van Sales, moet op het einde van zijn leven meemaken hoe zijn beide congregaties worden opgeheven. De Franse staat keerde zich tegen het religieuze leven. In 1901 treft de nieuwe wet de zusters Oblatinnen; de congregatie wordt opgeheven en hun goederen geconfisqueerd. Tegen het einde van het jaar 1902 zijn alle goed bezette en uitstekende scholen met honderden leerlingen gesloten. Het jaar daarop wordt ook de congregatie van de Oblaten opgeheven. De paters en broeders zwermen uit over de hele wereld. Drie nieuwe provincies ontstaan, waaronder de Engelse, met een noviciaat in Wilmington. Pater Brisson heeft Troyes verlaten en neemt zijn intrek in Plancy.

Tachtig Oblaten kwamen er van 24 tot 29 september. Het werd de meest gedenkwaardige retraite die hij preekte. (…) Gedenkwaardig waren zijn woorden over de Weg van de Goede Moeder. Nog altijd werd er over die Weg een bittere strijd uitgevochten tussen hooggeleerde heren. Pater Brisson zei bezorgd en scherpzinnig: ‘De tegenstanders zien in haar leer iets mysterieus dat leidt tot vernietiging van eigen werkzaamheid. De mens hoeft niets meer te doen dan bij God te zijn. God zorgt voor alles. (…) Maar ik weet niet of zij volledig begrepen hebben wat de Weg inhoudt. (…) Ik voor mij, ik zie de Weg meer als een prisma. Zij verandert van kleur naargelang de positie van ons oog. Hoe moeten wij, Oblaten, de Weg begrijpen en beleven? Wij mogen er zonder meer de liefde en de barmhartigheid van de Verlosser in zien, nieuwe en intieme genaden. Ja, maar het gaat er vooral om hoe wij die intieme genaden beantwoorden. Zien we er vooral de trouw in om onze Heer te volgen. Ik ben de Weg, zegt hij, niemand komt tot de Vader tenzij door mij. De Weg, dat is de liefdevolle dienstbaarheid, dat is de trouw aan het Directorium, aan onze leefregel. Eén van hart met Hem. Dat is de Weg.’ ”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 213 – 214.

Na zijn gouden priesterfeest zit pater Louis Brisson niet stil. Zijn Oblaten trekken naar de Verenigde Staten, als antwoord op de vraag van een zuster om een geestelijke leidsman en om leiding voor een jongensschool. Nog altijd zijn daar Oblaten te vinden. In Zuid-Afrika is de missie goed geworteld en het lijkt Louis Brisson een goed idee om er Nederlanders naartoe te sturen, vanwege de taal. De Zuid-Afrikaanse en Namibische Oblaten vormen tegenwoordig de regio Zuidelijk Afrika. In 1896 ging ook de Oostenrijkse provincie van start. Deze provincie is opgegaan in de Duitssprekende provincie. In Italië gingen Oblaten aan de slag; op dit moment is de toestand van de Oblaten in Italië vergelijkbaar met die in Nederland. Het proces van de zaligverklaring van Moeder Marie de Sales Chappuis wordt weer opgepakt, en tot grote vreugde van Louis Brisson en zijn Oblatinnen en Oblaten wordt zij Eerbiedwaardig. In 1900 gaat Louis Brisson nog eens op bezoek bij de paus. Het is het jaar van zijn 60-jarig priesterfeest en pater Brisson besluit om al zijn medebroeders samen te roepen voor een algemene retraite.

In december 1890 vierde Louis Brisson zijn gouden priesterfeest. Vijftig priesterjaren hadden zijn geest geboetseerd en zijn lijf gehard. Hij was 73 jaar. De meeste mensen beginnen met tomeloze energie, bouwen op, zitten rond hun 50e aan de top van hun leven en beginnen daarna af te bouwen. Een gouden jubileum is dan voor de meeste mensen een dankbaar terugzien. Dat gold niet voor pater Brisson. Louis Brisson zat na 50 jaren priesterschap aan de top. Zijn gouden feest betekende een hoogtepunt. (…) Pater Brisson zag vele oude medepriesters terug en goede vrienden. De bisschop zat er op zijn troon met rond hem zijn kanunniken en priesters. De zang was uitbundig en er was een beroemd violist. Op het eind van de mis gaf de bisschop zijn zegen, feliciteerde pater Brisson en trok zich terug. Bij het feestmaal waren er vele welgemeende, warme en geestige woorden. Tenslotte stond de jubilaris op en zei: “Als ik om me heen kijk en ik hoor wat u allemaal zegt over die 50 jaar, voel ik me weer jong. Ik zie mijn leraren en medeleerlingen. Wat ik vandaag ben, heb ik aan hen en aan u allen te danken. Toen Chateaubriand oud was, zag hij Venetië terug maar kon niet meer de oude gevoelens uit zijn jeugd terugvinden en hij riep: de schrale wind om een oude kop waait alles weg. Ik zeg vandaag: de wind die jullie om mijn hoofd laten gaan, roept zoveel geluk op. Ik zit hier tussen vrienden met wie ik zestig jaar bevriend ben. Hun hart is niet oud, hun genegenheid is nog fris. Ja, mijn vrienden, bij u vind ik al mijn geluk, al de vreugde van mijn leven.” ”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 191 – 193.

Dit jaar leest u maandelijks een citaat uit het boek dat Dirk Koster osfs schreef over Louis Brisson. Ook in de rubriek foto van de maand speelt Louis Brisson de hoofdrol.

Pater Brisson had zo zijn eigen dagorde. Hij stond vroeg op, en las de Mis om 7.00 uur in de kapel van het jeugdhuis St. Jan en vanaf 1895 in de kapel van de Oblatinnen, toen hij het grote moederhuis naast zijn huis had gebouwd. Hij ontbeet thuis en ging dan naar zijn werkkamer op de eerste verdieping, waar pater Lambey of een zuster Oblatin zijn krabbels of gedicteerde brieven uitschreven. Hij ontving er medebroeders, wandelde graag met hen in de tuin. Hij trok dan zijn overschoenen aan en liep met zijn gast het sparrenlaantje op en neer en bad met hen bij het kapelletje van Maria. Vaak liep de oude kat Roquet mee en als pater Brisson niet meteen wilde antwoorden of het gesprek een wending wilde geven, plaagde hij de kat met de punt van zijn paraplu: ‘Wat denk jij ervan, Roquet? Het is wel onfatsoenlijk dat je dit allemaal zit af te luisteren.’ Vaak had hij noten in zijn jaszak. Die kraakte hij dan onder zijn schoenen en strooide ze voor de duiven, de vinken en het roodborstje.
Vaak at hij ’s middags bij zijn medebroeders in St. Bernard. Toen hij ouder werd, bleef hij thuis eten, wat soep, vlees en groente en fruit. In de middag ging hij te voet op bezoek naar een van de vele huizen, of naar iets in opbouw, of naar zijn jonge arbeidsters.
Daarna ging hij graag naar de kapel van de Oblatinnen en ging naar hen toe in de recreatie. Hij had altijd goede zin, was joviaal en vertelde graag verhalen. Een maand voor zijn dood zei hij: ‘Weet je waarom ik altijd vrolijk ben? Als je oud wordt, ga je gemakkelijk mopperen. Dat is niet leuk voor God en ook niet voor de anderen. Daarom ben ik graag vrolijk en gezellig, alsof ik 15 jaar ben.’
Zo leefde hij op de rustige dagen. Vaak was hij onderweg, bezocht een school in aanbouw, controleerde de huishouding van de jeugdhuizen, sprak met de notaris, of onderhandelde met handelaars. En tussendoor mocht hij graag knutselen of werken aan een uurwerk of bouwplannen tekenen.”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 180-181.

Dat het citaat van de maand deze keer twee maanden geldig is, is om zomerse redenen. Wel is het extra lang. Behalve een prachtige beschrijving van een gewone dag in het leven van pater Louis Brisson, bevat het wijze raad voor een vrolijke oude dag. Louis Brisson zag zijn beide congregaties voorspoedig groeien. In tien jaar tijd verdubbelde het aantal religieuzen. Louis Brisson besteedt veel tijd en aandacht aan zijn zusters Oblatinnen en paters en broeders Oblaten. Ook zet hij zich er met hart en ziel voor in dat het proces voor de zaligverklaring van de Goede Moeder van start gaat. Vanuit Troyes gaat het gesteggel tussen bisschop Cortet en pater Brisson onverminderd door, tot in Rome aan toe. Naast alle drukte zijn er ook gewone dagen voor Louis Brisson.

De Goede Moeder had het hem voorspeld en toch brak er iets in hem. Ruim veertig jaar was hij elke morgen opgestaan in zijn huis, bij zijn ouders, had Maria gegroet in haar kapelletje en was door het poortje gegaan naar de sacristie van de Visitatie om er zich voor te bereiden op de mis. De Visitatie was zijn thuis. Hij had er alle zusters op drie na hun habijt gereikt, beleefde met hem alle kerkelijke feesten, kende hun goede kanten en hun zwakheden. Hun vriendinnen en weldoeners waren zijn vrienden en weldoeners geworden. Heel dat fijn vertakte netwerk dat met zijn leven vervlochten was geraakt, werd verscheurd. Maar wat hem het meest raakte, was, dat hij uit het huis van de Goede Moeder gezet werd. Hij zou nooit meer in de spreekkamer komen, waar zijn ziel gelouterd werd en waar de wieg van zijn congregatie stond.”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 166-7.

In het citaat van de vorige maand konden we lezen dat de jonge congregatie van Louis Brisson haar vleugels uitslaat naar Namaqualand. In eigen land krijgt hij te maken met teleurstellingen en tegenwerking. De bisschop van Troyes, monseigneur Cortet, ontslaat Louis Brisson als vicaris generaal. Ook zijn geliefde positie als rector van de Visitatie raakt hij kwijt. Dirk Koster beschrijft met veel invoelingsvermogen hoe Louis Brisson dit moet hebben beleefd.

Jean Simon was nog jong en zou pas een paar dagen voor zijn vertrek tot priester gewijd kunnen worden. (…) En de andere vier, die met hem op 14 juli 1882 naar Kaapstad vertrokken? Pater Brisson had hen toch wat roekeloos uitgekozen en onvoorbereid weggestuurd. Hun enige bagage was hun goede wil. Op 4 september zouden ze in Pella aankomen, in de brandende hitte van de nazomer en binnen enkele maanden terugkeren, wegens heimwee en ziekte en gebrek aan kwaliteit. Alleen pater Simon bleef. Achteraf bleek de uitzending overijld. Op de eerste plaats omdat men toen nauwelijks besefte waar een missionaris aan begon. Vervolgens wilde pater Brisson deze uitzending naar een gebied buiten Frankrijk snel doorzetten, om de congregatie definitief buiten het gezag van bisschop Cortet te plaatsen. (…) Gelukkig bleek pater Simon taai als een Hottentot in de meest dorre woestijn ter wereld. (…) In 1885 werd het gebied van de Oranje-rivier een apostolische prefectuur met pater Simon als titulair hoofd, en met missiestaties in Pella, Springbok, Matjeskloof en Nababeep. Pater Brisson stuurde de paters Fromentin en Rougelot, en 5 Oblatinnen, waaronder zuster Marie-Emmanuel, die op 54-jarige leeftijd intrad, Engels kende en haar laatste jaren wilde geven aan de missie. De woestijn begon te bloeien.”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 163-164.

Aan het eind van het jaar 1881 reist Louis Brisson naar Rome om verslag uit te brengen over de eerste jaren en te overleggen over de toekomst van zijn congregaties. Onderweg kreeg hij de gouden tip om aan de prefect van de Propaganda Fidei, kardinaal Simeoni, om een missiegebied te vragen. De keuze viel op Namaqualand in Zuid-Afrika. Pater Brisson beloofde binnen enkele maanden missionarissen op pad te sturen. Hij had al iemand op het oog, namelijk Jean Simon. Maar iedereen weet wat ze zeggen over haastige spoed.

Grévy werd president van de Republiek en de oude vete tussen kerk en adel leefde weer op. Het was Jules Ferry die de hetze aanvoerde tegen de congregaties van priesters en broeders en zusters. Dat kwam niet uit de lucht vallen. De religieuze congregaties hadden nagenoeg het hele onderwijs in handen en het katholieke geloof was er verplicht. Lekenleraren kwamen nauwelijks aan een baan, protestants onderwijs kwam niet van de grond, en de talloze vrijzinnigen en randgelovigen konden voor hun kinderen geen scholen vinden. Steeds sterker klonk de roep om de macht van de religieuze congregaties te breken. (…) Pater Brisson zag de politieke dreiging aankomen en vreesde dat hij zijn scholen zou moeten sluiten.”

Uit: Dirk Koster, Louis Brisson Noorden 2007, pagina 156-157.

De dood van de Goede Moeder is een groot verlies voor Louis Brisson, maar hij gaat verder op de ingeslagen weg. In 1878 biedt kardinaal Guilbert van Parijs hem een school in St. Ouen aan. De zusters Oblatinnen hebben er al een huis en Louis Brisson neemt de kans met beide handen aan; ook zijn Oblaten gaan naar Parijs. In Troyes krijgt hij de verantwoordelijkheid voor een groot weeshuis. De uitbreidingen lijken te wijzen op een positief klimaat, maar de politiek begint zich tegen de congregaties te keren. Het is zoals de Goede Moeder heeft voorzien: er komen moeilijke tijden.

Op paasmaandag vertrokken pater Brisson en pater Lambey naar Rome. Ze reisden via Macôn om te kijken hoe de zaken daar gingen in het nieuwe college. In Rome bezochten ze de Visitatie, waar ze zeer welkom zijn. Alle visitatiekloosters hadden de jubelende rondzendbrief van de Goede Moeder ontvangen waarin ze de stichting aankondigde van de Oblaten die zouden gaan leven volgens de regel en de geest van de Visitatie. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Europa zouden de vele Visitatiekloosters voor de oblaten een sterke geestelijke inspiratie betekenen, een hartelijke entree en niet te vergeten een stevige financiële steun. De moeder overste in Rome zorgde ervoor dat kardinaal Patrizzi, hun beschermer, een audiëntie bij de paus voor elkaar kreeg. Er gebeurde iets met pater Brisson in Rome. Wat de afgelopen 2 jaar al langzaam tot hem doordrong, brak door. Hij liep daar rond met de nieuwe Constituties en met het aangepaste Directorium, hij was er met zijn jonge en veelbelovende medebroeder pater Lambey en in Troyes waren er nog 14.”

Pater Louis Brisson, die vorig jaar in Troyes plechtig en feestelijk werd zaligverklaard, houdt ons ook dit jaar in deze rubriek nog volop bezig. We lopen door zijn leven aan de hand van het boek dat Dirk Koster OSFS over Louis Brisson schreef. In 1875 gaat Louis Brisson, samen met de zojuist ingetreden Jean-Baptiste Lambey, naar Rome. Daar worden grote en belangrijke stappen gezet om de Congregatie van de Oblaten van Franciscus van Sales een stevig fundament te geven.

Op paasmaandag vertrokken pater Brisson en pater Lambey naar Rome. Ze reisden via Macôn om te kijken hoe de zaken daar gingen in het nieuwe college. In Rome bezochten ze de Visitatie, waar ze zeer welkom zijn. Alle visitatiekloosters hadden de jubelende rondzendbrief van de Goede Moeder ontvangen waarin ze de stichting aankondigde van de Oblaten die zouden gaan leven volgens de regel en de geest van de Visitatie. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in Europa zouden de vele Visitatiekloosters voor de oblaten een sterke geestelijke inspiratie betekenen, een hartelijke entree en niet te vergeten een stevige financiële steun. De moeder overste in Rome zorgde ervoor dat kardinaal Patrizzi, hun beschermer, een audiëntie bij de paus voor elkaar kreeg. Er gebeurde iets met pater Brisson in Rome. Wat de afgelopen 2 jaar al langzaam tot hem doordrong, brak door. Hij liep daar rond met de nieuwe Constituties en met het aangepaste Directorium, hij was er met zijn jonge en veelbelovende medebroeder pater Lambey en in Troyes waren er nog 14.”

Pater Louis Brisson, die vorig jaar in Troyes plechtig en feestelijk werd zaligverklaard, houdt ons ook dit jaar in deze rubriek nog volop bezig. We lopen door zijn leven aan de hand van het boek dat Dirk Koster OSFS over Louis Brisson schreef. In 1875 gaat Louis Brisson, samen met de zojuist ingetreden Jean-Baptiste Lambey, naar Rome. Daar worden grote en belangrijke stappen gezet om de Congregatie van de Oblaten van Franciscus van Sales een stevig fundament te geven.

Rector Brisson beleefde zijn sterke jaren. (…) Zijn lichamelijke klachten vielen weg, zijn hoofdpijn en zijn pijn in de borst, zelfs zijn migraine. Moe was hij wel regelmatig, maar daar kon hij mee leven. Vanaf 1867 kwam Louis Brisson tot bloei. Vanaf die tijd kocht hij huizen, reisde veel, was bezig met zijn stichtingen, droeg grote verantwoordelijkheden en bouwde colleges. Louis Brisson was een laatbloeier. Franciscus van Sales stierf toen hij 55 jaar was, uitgeleefd. Louis Brisson begon te leven toen hij 55 jaar was. Hij kende aanvankelijk zijn eigen kwaliteiten niet. Hij hield ze zelfs verborgen. Dat kwam deels door de Goede Moeder. Die vermoedde wel zijn talenten, maar riep ze te vlug op, en dat frustreerde hem vele jaren. De Katholieke Bond van Frans van Sales was de eerste aanzet. Dat trok hem en daagde hem uit. Hij was er toen ook aan toe. Toen hij eenmaal los kwam, kende hij een bruisende energie, en bleek hij een sterke ondernemer en een handige zakenman en een inspirerende religieuze stichter.”

Op 22 september 2012 vierden we de feestelijke zaligverklaring van Louis Brisson, de stichter van de congregatie. Voor deze rubriek wordt geciteerd uit het boek dat Dirk Koster osfs schreef over Louis Brisson. Op pagina 137 staat.

Citaten 2012

“Er was in Troyes één kerkelijke school, St. Etienne, die door priesters werd geleid. Die school moest zijn deuren sluiten. De resultaten vielen tegen, de leerlingen liepen weg en het geld was op. De bisschop betreurde dat en zocht een oplossing. Werd rector Brisson hem aanbevolen door zijn kapittel of kwam hij zelf op dat idee? Hij riep hem bij zich en vroeg hem een nieuw college te beginnen. Brisson gehoorzaamde graag aan dit verzoek. Hij zag dit meteen als een gunstige start voor zijn congregatie. Toen hij dit aan de Goede Moeder vertelde, protesteerde zij tot zijn verbazing. Het was de eerste keer sinds lange tijd dat ze het oneens waren en ze voelden allebei dat ze op een principieel verschil stootten. De Goede Moeder zei: ‘De congregatie is niet bedoeld om colleges op te richten. Dat is niet Gods bedoeling. God wil priesters die de geest van Frans van Sales verspreiden.’ Rector Brisson begreep haar niet of had moeite om haar te begrijpen en zei: ‘Ik kan de Oblaten niet stichten zonder colleges. Ze moeten toch iets te doen hebben. Bovendien is het de wens van de bisschop.’ Uit dit verschil van aanpak bleek hun verschil in karakter en inzicht. De Goede Moeder bekeek het spiritueel. Rector Brisson pakte het zakelijk aan. De Goede Moeder, na zoveel jaren wijs geworden, gaf toe, maar merkte op dat de opvoeding niet het enige doel en ook niet het belangrijkste doel mocht zijn van de stichting, ‘maar ik zie wel dat het noodzakelijk is zo te beginnen’.”

Dit jaar, het jaar van de zaligverklaring van Louis Brisson, wordt besloten met een citaat over een nieuw begin. Het gaat dan natuurlijk over het begin van de congregatie van de Oblaten van Franciscus van Sales, waarvan Louis Brisson de stichter is. Opnieuw wordt geciteerd uit het boek dat Dirk Koster OSFS over Louis Brisson schreef.

“De bisschop van Troyes had Mgr. Mermillod, coadjutor van Geneve, die alom in Europa als boeiend redenaar bekend was geraakt, uitgenodigd om begin september 1866 de retraite te preken voor de bisdompriesters. Mgr. Mermillod was (…) de jongste opvolger van Frans van Sales. (…) Brisson bewonderde hem en nodigde hem schriftelijk uit om na de retraite een preek te houden voor de Katholieke Bond van Frans van Sales. De Goede Moeder zag haar kans schoon en raadde hem aan na de preek met Mgr. Mermillod te spreken over zijn jonge vrouwelijke congregatie, maar vooral over de priestercongregatie. Beiden wilden immers leven in de geest van Frans van Sales. Dat moest hem aanspreken. Rector Brisson stemde er mee in. Toen ze in de spreekkamer van de Visitatie zaten, begon rector Brisson aarzelend over zijn nog vage plannen. Na enige tijd stond Mgr. Mermillod spontaan op, liep naar de rector toe, omarmde hem en zei: ‘Goede vriend, ik heb dezelfde gedachte. Jouw ideeën zijn mijn ideeën.’ Hij gaf hem voortvarend allerlei adviezen, beval hem aan ook een derde orde voor leken te stichten, beloofde steun en zei dat hij altijd op bezoek kon komen in Geneve.”

Louis Brisson heeft zijn eerste congregatie gesticht: de zusters Oblatinnen van Franciscus van Sales. Na deze congregatie voor vrouwen zijn de mannen aan de beurt. De voorbereidingen voor de stichting van de Oblaten van Franciscus van Sales wordt door Dirk Koster gedetailleerd beschreven in zijn boek over Louis Brisson.

“Léonie Aviat woonde bij haar ouders in Sézanne en had net een huwelijkskandidaat de deur gewezen. Ze wilde iets anders, maar wist niet wat. Toen rector Brisson Léonie opzocht, was ze verrast. Ze vertelde enthousiast dat ze op bezoek was geweest bij een brilfabriek, dat ze met de arbeidsters daar gepraat had en dat ze het boeiend vond. De rector was getroffen door haar verhaal. Het was precies wat hij zocht. Hij raadde haar aan te leren naaien en verstellen en zelfs weeffouten te herstellen, en daar liet hij het bij. Hij vertelde haar nog niets over zijn plannen. Wel maakte hij een nieuwe afspraak met haar in Troyes. Bij die volgende ontmoeting nam hij haar mee naar het jeugdhuis en liet haar alles zien. Hij luisterde naar haar intelligente opmerkingen en zag aan haar dat ze dit werk fijn vond. Rector Brisson wist genoeg. Hij zocht op de eerste plaats een leidster. Dat was zij. Toen hij daarover zekerheid had, nam hij haar mee naar de spreekkamer van de Visitatie en vertelde haar zijn plannen over een nieuwe congregatie. Het raakte haar hart. (…) De Goede Moeder ontving haar regelmatig in de sacristie van de Visitatie, samen met zuster Louise-David Chérot, die hen vertrouwd zou maken met de kloosterlijke en salesiaanse sfeer. Rector Brisson voelde zich opgelucht na deze eerste grote stap en had het gevoel dat hij de religieuze zorg kon overlaten aan de Goede Moeder en de Visitatie.”

Louis Brisson stichtte eerst de congregatie van de zusters Oblatinnen. Hij wilde dat ze de jeugdhuizen voor meisjes, die hij was begonnen, zouden gaan leiden. Het gekozen citaat, uit het boek van Dirk Koster over Louis Brisson, geeft de nauwe banden weer tussen de Goede Moeder, Louis Brisson en zijn nieuwe stichting.

“Na zijn eerste 10 priesterjaren kreeg Louis Brisson wat meer ruimte om zich heen. Hij was gewend geraakt aan zijn werk in de Visitatie en het pensionaat, en hij deed het trouw. Hij had zijn connecties in de kerkelijke kringen van Troyes, en begon zich thuis te voelen in het leven dat hij leidde. (…) Hij gunde zich meer tijd voor de grote passie van die tijd: het uitvinden. (…) Hij berekende hoe snel de aarde draaide, hoe de maan eb en vloed veroorzaakte, hoe dat in alle havens en stranden verschillend was en hoe dat allemaal volgens feilloze wetten liep. Hij zag de sterren er omheen, de dagen en de nachten in strakke regelmaat. (…) En toen, plotseling, zag hij een groot astronomisch uurwerk voor zich, waarin dat allemaal ingebouwd was. Hij wist met zekerheid: ik kan dit maken. Ik ga dit maken.”

Om zomerse redenen is het citaat van de maand deze keer goed voor twee maanden. Pater Louis Brisson (1817-1908), stichter van de congregatie, wordt op 22 september a.s. zaligverklaard. De feestelijke viering daarvan vindt plaats in de kathedraal van Troyes. In het moederhuis van zijn geestelijke dochters, de Oblatinnen van Franciscus van Sales, bevindt zich een indrukwekkende klok. Pater Louis Brisson heeft deze, en ook andere klokken, gebouwd. Over dit talent gaat het volgende citaat, dat opnieuw is gekozen uit het boek dat Dirk Koster OSFS over Louis Brisson schreef.

“Vanaf 1841 begon Brisson geloofsonderricht te geven aan de pensionaires van de Visitatie. Toen hij later rector van het klooster werd, kreeg hij ook officieel de geestelijke zorg voor die meisjes. Rector Brisson bereidde zijn instructies zorgvuldig voor. (…) Hij leerde helder en simpel te vertellen, gebruikte graag verhalen uit zijn eigen dagelijkse leven, had humor maar kon ook bewogen zijn. (…) Hij zou later schrijven: “Er zijn twee methoden in de geestelijke leiding. De eerste is die van het gezag: ik ben de meester, ik weet wat goed voor je is. Ik wil dat je doet wat ik van je vraag. Dat is niet de methode van de Heer. De tweede is die van de overreding. We gaan naar ze toe. We proberen te ontdekken waar we ze kunnen benaderen. Dat is de methode van de Heer. Hij preekte geen dogma’s. Hij vertelde gelijkenissen. Hij dwong het geweten niet, hij liet ze zien wat goed was.”

Pater Louis Brisson wordt op 22 september aanstaande zaligverklaard in Troyes. Vanwege deze feestelijke gebeurtenis tonen dit jaar de foto en het citaat elke maand een deel van zijn leven en werk. Zijn levensloop wordt gevolgd aan de hand van citaten uit de biografie die pater Dirk Koster osfs over Louis Brisson schreef. De opvattingen over onderwijs en begeleiding van pater Brisson komen hier voor het voetlicht.

Er heeft zich een tragedie afgespeeld tussen moeder Marie de Sales en rector Brisson. Marie de Sales heeft zich gegrepen gevoeld door een visioen dat haar helemaal vervulde. Ze wist dat het moest gebeuren door rector Brisson, maar ze liep stuk op hem. Ook na de verschijning van de Heer gebeurde er niets. Ze spraken er niet meer over. (…) Het zal voor moeder Marie de Sales een bittere teleurstelling geweest zijn. Het moet haar veel gekost hebben om het plan weg te zetten in een stil hoekje van haar hart. (…) Maar ze had een hoge graad van zelfverloochening bereikt en vond de kracht om te wachten tot het eindelijk zou gebeuren. Ze heeft dertig jaar moeten wachten, tot ze tachtig was en voor de dood stond.”

De voorbereidingen voor de feestelijke zaligverklaring van pater Louis Brisson zijn in volle gang. Op 22 september aanstaande komt een internationaal gezelschap van zusters Oblatinnen, paters en broeders Oblaten, hun vrienden en familie bijeen in Troyes voor deze viering. Louis Brisson is de stichter van beide congregaties. Ook deze maand kiezen we een citaat uit de biografie die Dirk Koster schreef over Louis Brisson. De foto van de maand toont Marie de Sales Chappuis, die bekend is als de Goede Moeder. De tekst gaat over de aanvankelijk zo moeizame verhouding tussen Louis Brisson en de Goede Moeder. Zij was overste van de orde van de Visitatie in Troyes. Vanuit zijn functie als rector van de Visitatie ontmoetten ze elkaar dagelijks.

“In 1844 schreef de Visitatie van Troyes in haar jaarlijkse rondzendbrief aan alle Visitaties: ‘De goede God heeft ons in Rector Brisson alles gegeven wat wij wensten. Bezield met respect en liefde voor onze heilige Stichters, vol bewondering voor onze roeping, en overtuigd dat de Constituties en het Directorium het beste middel is om heilig te worden.’ Louis Brisson leerde de stichter van de Visitatie, Frans van Sales, kennen tijdens zijn seminarietijd. Hij moet sympathie gevoeld hebben voor deze bescheiden man, voor zijn behoedzaamheid en zijn milde rust, die zozeer bij hem paste. Heeft hij veel van hem gelezen? Hij kende zijn eerste boek Inleiding tot het devote leven en stuurde dat naar zijn moeder. Dat boek stond dicht bij zijn leven en zou zijn moeder aanspreken. (…) We vinden geen citaten in de conferenties van Louis Brisson. Het is wel duidelijk dat het Directorium, de leefregel van de zusters, hem aansprak vanwege zijn helderheid en beknopte hanteerbaarheid. In al zijn latere retraites zou dat Directorium de gouden draad zijn.”

Citaten en foto’s staan dit jaar in het teken van de zaligverklaring van pater Louis Brisson. Op 22 september aanstaande komen de zusters Oblatinnen en paters en broeders Oblaten bijeen in Troyes, om daar de zaligverklaring van hun stichter te vieren. Als bron voor de citaten wordt het boek gevolgd dat pater Dirk Koster osfs schreef over Louis Brisson.

“De zusters van de Visitatie hadden op 13 december 1841 plechtig de 200e sterfdag van Jeanne de Chantal gevierd. Samen met Frans van Sales had zij de orde van de Visitatie gesticht in 1610. De zusters hadden Louis Brisson uitgenodigd de feestpreek te houden. Het was de eerste keer dat hij daar preekte. Hij las wel elke morgen de mis voor de communiteit en ze wisten van zijn catechismuslessen aan de meisjes van het pensionaat, maar verder kenden ze hem niet. Wat schreven ze over hem na zo’n preek? ‘Meneer Brisson is niet wat je noemt een bevlogen redenaar. Maar hij zegt goede en praktische dingen waar we wat aan hebben. We zijn er heel blij mee.’ (…) Vanaf die dag deden de zusters steeds meer een beroep op Brisson, naargelang de omstandigheden. (…) Louis Brisson begon thuis te raken in de Visitatie en hoorde allerlei indrukwekkende verhalen over moeder Marie de Sales Chappuis, die vele jaren overste was geweest en nu in Parijs zat. Ze was geboren in 1793 als Thérèse Chappuis in het Zwitserse Soyhières, uit een groot gezin, waarvan 3 jongens priester werden en 4 meisjes het klooster ingingen.”

In verband met de feestelijke zaligverklaring van pater Louis Brisson op 22 september aanstaande, kiezen we ook deze maand voor een citaat uit het boek van Dirk Koster over het leven van Louis Brisson. Na zijn priesterwijding raakte hij nauw betrokken bij de zusters van de orde van de Visitatie in Troyes. Dirk Koster schrijft hierover dit citaat.

“In het jaar 1833 werd Louis 16 jaar, tijd voor de kruinschering. Hij schreef zijn ouders over deze uitverkiezing: “Ik heb er lang over nagedacht, maar vast niet lang genoeg. Toch voel ik dat mijn neiging tot deze staat sterk genoeg is, vooral sinds dit jaar. Ik vraag u met aandrang voor mij te bidden om het licht van de Heilige Geest.” Aarzelde hij toch? Zijn ouders schreven hem indringend terug, leefden intens met hem mee en baden voor hem. Een lieve en wijze brief, waar ze lang over hebben nagedacht en die ze alle twee ondertekenden. (…) Zaterdag voor Pinksteren ontving Louis Brisson de kruinschering uit de handen van bisschop Sequin des Hons in de kathedraal van Troyes. De eerste stap. Vanaf dat moment droeg hij de zwarte toog. Zijn ouders waren er trots op toen ze hem zo zagen rondlopen in Plancy.”

Dit jaar viert de congregatie wereldwijd de zaligverklaring van hun stichter, pater Louis Brisson (1817 – 1908). Op deze plaats staan we stil bij zijn leven, zoals dat in 2007 beschreven is door pater Dirk Koster osfs. Het boek is nog verkrijgbaar en te bestellen via een mail aan ‘contact’ rechtsboven aan deze pagina. We volgen het leven van Louis Brisson in twaalf korte citaten; deze maand gaat het over zijn vroege jeugd.

“Alles wees erop dat Louis priester zou worden. Zijn ouders hoopten het en Louis wilde niet anders. Toen hij 10 jaar was en van school kwam, vertrouwden ze hem toe aan pastoor Maudier die bijlessen zou geven als voorbereiding op het kleinseminarie, samen met twee andere jongens. Het werden vier vrij en avontuurlijke jaren in en rond de pastorie. Louis ontdekte zijn voorliefde voor natuurkunde en sterrenkunde, las over de stoommachine die uitgevonden was en die deze eeuw tot de eeuw van uitvindingen zou maken. Louis deed hieraan gretig mee en zou heel zijn leven een uitvinder blijven.”

Dit jaar viert de congregatie wereldwijd de zaligverklaring van hun stichter, pater Louis Brisson (1817 – 1908). Op deze plaats staan we stil bij zijn leven, zoals dat in 2007 beschreven is door pater Dirk Koster osfs. Het boek is nog verkrijgbaar en te bestellen via een mail aan ‘contact’ rechtsboven aan deze pagina. We volgen het leven van Louis Brisson in twaalf korte citaten; deze maand gaat het over zijn vroege jeugd.

“Het eerste kindje van Toussaint en Savine Brisson, een meisje, werd dood geboren. Dat maakte de tweede zwangerschap spannend en ook wel angstig en de vreugde was groot toen het tweede kind levend ter wereld kwam op 23 juni 1817. Het was een jongen. Trots en dankbaar begeleidde Toussaint de peter en meter, die het kind zondag naar de kerk brachten, op de 29e juni. Pastoor Maudier doopte hem met de namen Louis Alexander Sosthène. (…) Er kwamen geen andere kinderen. Louis werd gekoesterd als hun enige schat en kreeg alle aandacht. (…) Louis zou op latere leeftijd met warmte vertellen over zijn jeugd. (…) Hij leerde lezen op de knieën van zijn moeder, die hem de woorden spelde uit een boekje van Alphonsus de Ligouri. Dat boekje, met de vergeelde handtekening van zijn moeder, bewaarde Louis tot zijn dood.”

Van harte wensen we u alle goeds voor het nieuwe jaar 2012! Dit is het jaar waarin we uitkijken naar de zaligverklaring van de stichter van de congregatie, pater Louis Brisson (1817 – 1908). Pater Dirk Koster osfs schreef in 2007 een boek over deze bijzondere man (te bestellen via onze website). Uit dit boek, pagina 15, komt het citaat.