Post van monseigneur
Judith de Raat
We zijn intussen aangekomen bij de vijfde brief van Franciscus van Sales aan Madeleine de la Fléchère. Eind mei van het jaar 1608 had hij haar geschreven, nu is het juli en schrijft hij haar binnen enkele dagen meerdere brieven. Het is typerend voor de beginperiode van het contact per brievenpost: veel opeenvolgende brieven in het begin en daarna een wat kalmer ritme, met langere periodes tussendoor, waarin het contact tot bestendigheid en rust komt.
Deze vijfde brief is gedateerd op 13 juli 1608 en heeft in de Annecy Editie nummer CDLXVIII. Waar de brieven die Franciscus van Sales aan Madeleine de la Fléchère schreef in brievenboeken of vertalingen zijn overgenomen, ontbreekt deze brief meestal. De brief die hij op het einde van deze brief aankondigt, wordt dan wel opgenomen. Die is overigens van 16 juli 1608, drie dagen later dus.
Madeleine de la Fléchère wordt in deze brief door Franciscus van Sales aangeduid als iemand met een ‘melancholische inslag’. Daarmee verwijst hij naar de temperamentenleer, die mensen indeelt in vier categorieën. Naast het melancholische temperament zijn er het sanguinische, cholerische en het flegmatische type. Iemand met een melancholische inslag is volgens deze leer introvert, een gevoelsmens met bijbehorende pieken en dalen, vaak creatief, maar ook behept met een pessimistische inslag.
Als geestelijk leidsman past Franciscus van Sales zijn woorden en adviezen aan, zodat ze beter aansluiten bij wie de ontvanger is. In de woorden die hij hier schrijft, klinkt passende steun en troost door voor iemand die het niet alleen moeilijk heeft, maar het ook zichzelf niet makkelijk maakt.
In de brief wordt verwezen naar Angela van Foligno (1248-1309). Deze Italiaanse mystica werd in 2013 heiligverklaard. In de Philothea verwijst Franciscus van Sales ook naar haar, bijvoorbeeld in deel 4, hoofdstuk 14, als het over geestelijke dorheid gaat:
“Het gebed waartoe je jezelf met geweld moet dwingen, heeft God het liefst, aldus heeft de zalige Angela van Foligno gezegd. Dat komt omdat je zo’n gebed niet verricht uit smaak, uit grage gevoelens, maar alleen uit het verlangen om aan God te behagen. Je wilskracht moet in dit geval je dorheid en geestelijke onvruchtbaarheid overwinnen.”
In dit citaat wordt, net als in de brief, het woord ‘geweld’ gebruikt. Wie een bepaalde persoonlijkheid of karaktertrek heeft en daar onder lijdt, zo lijkt hier de boodschap, doet er goed aan zichzelf zo nu en dan wat geweld aan te doen. Pak jezelf op, geef jezelf een zetje, spreek jezelf een beetje streng toe, want anders blijf je bij de pakken neerzitten en dat leidt nergens toe. Hopelijk heeft dat Madeleine de la Fléchère goed gedaan.
Annecy, 13 juli 1608
Je laatste brief heb ik nog niet beantwoord omdat ik geen betrouwbare bezorger heb gevonden, maar deze brief geef ik nu toch mee, ook al zal die niet kunnen volstaan als antwoord. Ik wilde je alleen maar schrijven om je te zeggen dat ik elke dag met een hele speciale genegenheid voor je bid tot Onze Lieve Heer. In mijn gebed vraag ik Hem om je te helpen met vertroostingen tijdens de zorgen en de last die je zwangerschap je zal geven. Aan jou denkend stel ik me zo voor dat je melancholische inslag je zwangerschap zal aangrijpen om je veel verdriet te doen. En als je verdrietig bent, zul je je alleen maar meer zorgen maken.
Doe dat niet, smeek ik je. Als je je zwaar op de hand, verdrietig en somber voelt, sta jezelf dan niet toe om dat zonder meer te blijven. Ook als het erop lijkt dat alles wat je doet zonder smaak, zonder gevoel en zonder kracht is, blijf dan onze gekruisigde Heer omhelzen. Geef Hem je hart, wijdt je geest en je genegenheid aan Hem, gewoon zoals die is.
De zalige Angela van Foligno zei dat Onze Lieve Heer haar geopenbaard had dat niets zo aangenaam was als dat wat door haar met geweld gedaan werd. Dat wil zeggen, dat wat ze deed met een grote, vastberaden wil, tegen alles in, of dat nu lichamelijk van aard was of geestelijke dorheid, droefheid en innerlijke nood.
Mijn God, mijn lieve dochter, bedenk hoe gelukkig je zult zijn als je trouw bent in je voornemens, te midden van het kruis dat jou wordt voorgehouden door Hem die je heeft liefgehad tot in de dood, de dood aan een kruis (Filippenzen 2, 8).
Zodra het kan, zal ik je laatste brief beantwoorden en ook schrijven aan mevrouw de Mieudry en aan je lieve zus, mevrouw de la Forest. Blijf dichtbij Jezus, leef in Hem en door Hem, die van mij jouw toegewijde dienaar maakt.
Franciscus, bisschop van Genève
NIEUWS VAN DE OBLATEN
12 OKTOBER STICHTERSDAG
Louis Brisson was helemaal niet voorbereid toen hij van de Visitatiezuster Maria Salesia Chappuis te horen kreeg dat hij de priester was die God had uitgekozen om een mannelijke religieuze gemeenschap te stichten om het leven en werk van de heilige Franciscus van Sales in deze wereld levend te houden. Brisson dacht eerst dat dit een verzinsel was van een vrome vrouw en dacht er niet aan om haar serieus te nemen, zelfs niet toen er onverklaarbare wonderen gebeurden. “Ik wil niet,” zei Brisson op 25 februari 1845, “zelfs niet als Jezus Christus persoonlijk aan mij zou verschijnen.” Brisson zelf bekende vele jaren later wat er precies gebeurd is. Hij zag Jezus Christus voor hem staan en hem met een strenge blik aankijken. Het is niet belangrijk of dit wonder werkelijk heeft plaatsgevonden, veel doorslaggevender is dat Brisson er vanaf die dag mee instemde deze wil van God in zijn leven te vervullen.
Op zondag 12 oktober 1873, ’s middags om 4 uur ontving bisschop Ravinet rector Brisson met 5 medebroeders. De bisschop nam ze op in het noviciaat, en richtte de congregatie canoniek op, volgens kerkelijk recht.
Deze dag werd daarmee de stichtingsdag van de Oblaten van Franciscus van Sales.
Tien jaar voor zijn dood zal Louis Brisson zeggen: “Moeder Chantal vroeg Sint Franciscus van Sales om een congregatie van mannen te stichten die leefden en werkten vanuit zijn spiritualiteit: Waarom leidt u geen priesters op die zijn zoals u en die uw geest bewaren?“ Driehonderd jaar later zijn wij gekomen om deze erfenis op ons te nemen. En we zijn op het juiste moment gekomen.”
Allerzielen, 2 november 2023
De dagen zijn wat grauwer geworden. Er is bewolking en de avond valt steeds vroeger. Bomen verkleuren, en de wind waait steeds meer kale plekken in het bos. De herfst is in gang gezet, en het seizoen reikt ons als vanzelf de gedachte van sterfelijkheid aan.
Waar het seizoen dat al niet doet, doet dat de omgeving wel. We hebben vaak allerlei manieren om te spreken over onze doden. Ze worden gekend en bewaard door God, ze mogen rusten in vrede, ze zijn opgenomen in het eeuwig licht…
Soms zeggen mensen: “Ons moeder is uit de tijd”. Het lijkt een heel eenvoudige zegswijze, maar ze is eigenlijk heel treffend en diepzinnig.
Onze doden zijn uit de tijd… Onze uren en dagen, onze maanden en jaren tellen niet meer voor hen, ze zijn in het land buiten de tijd. Het land buiten onze tijd: is dat niet de eeuwigheid waar de klok niet loopt en tijd niet verstrijkt? In die eeuwigheid die God is, worden onze doden gekend en bewaard. Daar mogen ze zijn, in liefde opgenomen bij de velen die ons voorgingen, daar mogen ze zijn, waar eens ook onze bestemming is.
En intussen doet de tijd met ons haar werk: ze heelt de wonden, ze verzacht en verzoent, en legt een sluier over de herinnering.
Binnenkort is het Allerzielen. Meer dan gewoonlijk denken we die dag aan onze doden. Ze lichten als het ware weer op in onze herinnering. We bezoeken onze doden, aan het graf, bij de urnenmuur, bij de foto op het dressoir, in de diepte van onze herinnering en van ons hart. We zoeken de band met hen, en we weten dat ze gekend zijn, door ons, maar meer nog, steeds meer, door de Levende die Tijd en Eeuwigheid is. In die Eeuwigheid blijven onze doden gekend, ook als wij steeds meer ons leven hernemen, onze wegen verder gaan, ook als eens onze tijd gekomen is…
Huub Oosterhuis schreef ooit dit gebed bij het overlijden van een mens. Ik reik het u aan, met de wens dat wij bemoediging en troost mogen vinden in het geloof dat onze lieve doden, die uit de tijd zijn, behoed blijven door de Heer van alle tijd.
God, wij waken bij deze dode
en bidden voor hem,
want nu zijn lichaam is verstard
willen wij zijn naam toch
levend houden in ons midden.
Maar wij weten hoe zelfs dat onmogelijk is:
hij zal nog dieper sterven in ons,
zijn naam zal inslapen in onze herinnering,
en ook de droefheid zal ons ontnomen worden,
wij zullen verder leven zonder hem.
Wij bidden U, dat hij, levend bij U,
mag waken over ons;
dat hij onze voorspraak,
ons gebed mag zijn bij U;
dat hij U onze namen in herinnering mag brengen
zonder ophouden, zoals Jezus Christus doet,
een mens naast U
in alle eeuwigheid.
Op zaterdag 4 november komen we als Oblaten samen met de familie van onze overleden medebroeders en leden van onze Salesiaanse familie samen. We vieren eucharistie en noemen de namen van onze overledenen en ontsteken voor hen licht. Zo brengen we hen in herinnering en ontsteken licht om te getuigen van ons geloven dat zij leven in het Eeuwige Licht.
Kees Jongeneelen osfs